Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/340

Deze pagina is proefgelezen

een glimlach niet weerhouden, over de ongepastheid van den uitval.

»Beste Coomhert! ik betwijfel, of ik u dan genood had; maar nu gij er opkomt, waarom zou ’t niet zijn, mijne heeren?” vervolgde hij, »"wie vrede raadt, is wijs," zegt Salomo, en dat is ditmaal eene wijsheid van onzen Coornhert! ten gevalle der vreemdigheid, lieve goede vrienden! wilt er u naar voegen, al ware ’t slechts bij wijze van proefneming,” sprak de Kanselier, die te wel overtuigd was, dat vaste en oprechte verzoening niet zoo plotseling en eerst na langeren tusschentijd konden getroffen worden, en niet na gesprekken, als welke de tegenstanders reeds gevoerd hadden, en die zich tevreden hield met een gepleisterd bestand, al was het slechts voor een avond. — »Komt, laat het geschieden! geeft elkander de hand! Zoo alle lieden, als gij, die wel denken en wel doen, zich dus gescheiden houden in deze benarde tijden, er zullen benauwde dagen komen, dat is te voorzien. Heer van Barneveld! gij hebt geene kennelijke grieven tegen den heer van St. Aldegonde, dan wat woorden in gauwigheid gesproken. Heer van Marnix! zoo gij den Oranjestam liefhebt, de jonge Maurits heeft op dit pas geen waakzamer pleegvader en voorvechter zijner eere, dan den heere van Barneveld! Hebt gij beteren drang noodig om verzoenlijk te zijn?”

»Zoo ik onverzoenlijk ware, durfde ik tot den Heere gaan, het "onze Vader" op lippen?” sprak Marnix ernstig.

Barneveld zeide niets, maar het was of zijne hand zich bewoog.

En wie zegt, dat niet werkelijk het onderling reiken der handen die mannen had gebracht, elkander meer goedwillig te naderen, en dat niet wellicht daaruit eene verzoening kon zijn gevolgd, nu Barneveld toch reeds zegepraalde en Aldegonde alreede Christelijk berustte?

Maar het zou dus niet zijn: een verward en driftig heen- en weerloopen in de gang, leidde hen af, maakte hen opmerkzaam, deed hen vermoeden, dat er een nieuwe gast werd ontvangen;

maar Leoninus, die niemand meer wachtte, ging met eenige haast naar de deur, die hij echter niet noodig had te openen, want zijne bevallige dochter, Ivonnette, en zijn jongste zoon, Conradus, stortten tegelijk binnen; de eerste onder den uitroep:

»Vader! vader! Gideon is gekomen! Gideon is hier! hij wilde