Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/341

Deze pagina is proefgelezen

niet, dat gij gestoord zoudt worden, maar moeder hield voor zeker, dat ge hem bij u zoudt nooden — schoon,” voegde zij er pruilend bij, ’schoon ’t wel hard is voor ons!”

»Te hard, liefste! en wij willen er iets op uitdenken, om het te verhelpen; alevel wil ik mijn lieveling zien, zoo haast het zijn kan. Coenraad! bid hem hierheen te komen!”

Zoo haast het eerste vuur van haar ijver wat bekoeld was, begon Ivonnette in te denken, dat ze zich wat ongepast en wat haastig gewaagd had in ’t gezelschap dier achtbare heeren, ook sloeg ze met schuchterheid de oogen neder en scheen willens nog meer terug te wijken, schoon ze het lichte voetje nauwelijks over den dorpel had gezet. Maar Leoninus hield haar terug, en Aldegonde tot zich wenkende, sprak hij eene wijle zacht met hem; uit het antwoord van dezen bleek de vraag, die hem was gedaan:

»Ik heb mij voor niemand schuil te houden, en nu ik hem ontmoet heb, is geheimhouding toch ijdel.”

»Gij belooft mij alzoo, bij mij uw nachtverblijf te nemen, en nog een dag met mij over te brengen.”

»Ik beloof het u,” zeide Marnix, terwijl hij Ivonnette minzaam groette.

»Nu dan,” hervatte de Kanselier tot zijne dochter, »zeg uwe moeder, dat zij het maal aanrichte in het huisvertrek, en dat zij ons waarschuwe, zoo haast er is opgedischt; wij zullen dus gezamenlijk aanzitten en gij mist Gideon dan voor ’t minst niet den ganschen avond!”

»O, vader! hoe dat moeder blijdschap zal geven en ons allen!” riep het lieve kind, en vlug wipte zij weg.

Aldegonde voegde zich nu weder bij de andere gasten, die zich intusschen rond het vuur hadden geschaard, en druk hadden gepraat, hetzij dan uit kieschheid, om zich vreemd te houden aan de huiselijke beschikkingen van den gastheer, hetzij zonder bijgedachten en als onwillekeurig, zij waren elkander nu wat dichter genaderd, en men hoorde Coornhert zeggen:

»Neen, heer Pensionaris! dat is niet eerlijk! gij zegt ons, dat er wat nieuws is; gij begint met onze hoorgierigheid op te wekken, en daar zwijgt gij plotseling.”

»Nu dan,” zeide Barneveld, »als gij ’t weten wilt, de Staten van Holland hebben lang omgegaan met het voornemen om een