Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/35

Deze pagina is proefgelezen

schrik voor de zware lasten van een fellen oorlog en een kostbaar staatsbestuur, die geheel uit hun midden zouden moeten gevonden worden, terwijl het getal der lastdragenden zoude inkrimpen met iedere overwinning van den vijand en met iederen afval van vrienden, de vrees voor het afsnijden van menigen ader, waardoor hun de welvaart toevloeide, en in het eind de overweging, dat ze Alba den tienden penning niet hadden geweigerd om den twaalfden en meer te zetten op zóó onzekere kansen. Omdat ze wel hun geld niet zoo liefhadden, of ze durfden het Filips aanbieden tot vijf-en-dertig tonnen gouds toe, voor de vrije oefening van hun godsdienst; maar dan hadden ze daarbij tegelijk gewonnen rust en orde, en hadden zich gehandhaafd gezien in hunne maatschappelijke gewoonten en instellingen; nu was het om die om te stooten met onzekere uitzichten van vernieuwde oprichting, dat ze zooveel offeren moesten, en zeker, dat viel hun zwaar op den langeren duur, schoon de ontvlamde geestdrift voor de grootste denkbeelden hun in het eerst die offers licht had doen schijnen. En was het wonder, dat ze opzagen naar eene hand, die ze hen zou helpen torsen? Daarbij waren de Nederlanders lieden van moed en van volharding, die zich zonder schroom en met kracht durfden verzetten tegen de krenking hunner vrijheden, maar zij waren geene soldaten van natuur of van neiging, ze waren niet van hen, voor wie strijden leven was, en die in het woelig en bloedig oorlogsgejoel zich met lust bewogen; wie van hen het zwaard had opgenomen ter verdediging zijner rechten, zou het wel gaarne weer hebben neergelegd, voor het vreedzame kouter, en weinigen waren er van, die zich gelaten hadden blootgesteld aan de ontberingen van een vestingleven of aan het gevaar van geopende vuurmonden; die niet duizendmaal liever zich den arbeid en ontberingen hadden getroost voor hun beroep in het midden der bedrijvigheid van eene handelsstad, of niet meer getroost hun leven hadden prijsgegeven op den oceaan, in het belang van de zeevaart. Was het dus wonder, zoo ze omzagen naar eene hand, die hen het juk der krijgsdiensten zou helpen verlichten, door het met hen te deelen?

Maar dit volk was tegelijk het volk, dat zich zoo pas ontwrongen had aan den slavenketen der vorstentyrannie, dat hare aanraking duchtte in iederen band, dat eene fijnvoelendheid had gekregen voor haar druk, die het de fiere schouders deed