Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/352

Deze pagina is proefgelezen

anderen zullen u den weg wel wijzen. Van een zacht lam, dat gij nu zijt, zullen ze welhaast een schrikwekkende weerwolf maken. Ik ken dat alles, omdat ik het gesmaakt heb, ik meer dan iemand!” en tegelijk, of hij die zachtheid wilde beproeven, voegde hij er bij:

»Zeg mij, riekt het te Genève nog altijd naar verbrand menschenvleesch?”

Een gloeiend rood overtoog Gideon’s gelaat, dat plotseling week voor eene doodelijke bleekte. Eene wijle zweeg hij, of hij niet in de allereerste opwelling des gemoeds wilde antwoorden. Toen begon hij met vasten ernst:

»God beware mij, Heer! dat ik spreken zoude vóór de ketterdooding, daarvan de gedachte reeds mijn gemoed met diepen afschuw vervult! God beware mij evenzeer de daden te oordeelen, die mannen, door den Heer verwekt, en in hooge mate vervuld van Zijn Heiligen Geest, in droeve en moeitevolle tijden hebben noodig geacht tot den welstand der Kerk; maar ik wete, dat men ook op andere wijze zondigen kan tegen de liefde, en ik vreeze…”

Maar Marnix deed hem plotseling zwijgen, door eene beweging van de hand, terwijl hij hem influisterde:

»Ik bid u, lieve broeder! laat af! uwe jonkheid waagt op dit pas te veel in den strijd met Coornhert!” Toen vervolgde de edelman: »Vernuftige heer en goede vriend! met achting voor uwe treffelijke schranderheid en zeer uitnemende kennisse, en niet zonder gedenken aan de achtbaarheid uwer grijze haren, zij u dit gezegd. Gij hebt vele uitnemende gaven boven menigte menschen, maar gij mist tweederlei wijsheid, die niet uit de menschen is: de wijsheid Salomo’s, die tot vrede raadt, en de wijsheid uit Christus, die tot vrede brengt. Kondt gij van deze zooveel bezitten als van die Christelijke gelatenheid in druk, daaraf uw kostelijk zinnespel van lief en leed, hoop en vreeze zoo goede tuigenis geeft…”

»Zekerlijk! dat arme boekske is gesteld zonder behulp van boeken, maar niet zonder ’t onderwijs van de beste, maar strengste leermeesteres, de ondervindelijke bezoekinge, sinds ik het schreef in die benauwde dagen, toen mijne lieve huisvrouw in de huizen ging, de lieden dienende; die de pestilentie hadden, met hope, de Heer zoude haar op zulker maniere van dit leven verlossen,” hernam Coornhert, geroerd bij de herinnering.