Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/356

Deze pagina is proefgelezen

reedschap en haar fijnste aardewerk »van Delfsch fatsoen” te voorschijn gebracht, en had de gelegenheid niet onpassend gevonden, om voor het eerst met haar nieuwe ammelaken en handdwalen te pronken, door de uitvinding van een Alkmaarschen wever met dat aardige beeldwerk doorweven, dat later als het hooggeprezen damast zoo geliefd is geworden. Zij wisselde een schalken blik met Leoninus, toen St. Aldegonde, dien zij meer had ontvangen, haar naar ’s lands gebruik met een hartelijken kus had begroet;

want zij raadde, dat deze gast voor haar de verborgene had moeten zijn. — Zij noodde allen zonder toeven plaats te nemen; wees van der Mijle en Barneveld naast zich ter rechter en slinker; deed Ivonnette, die zich alreede van Gideon had meester gemaakt, nederzitten tusschen dezen en St. Aldegonde. De Kanselier plaatste zich naast den ouden edelman, bad Coornhert zich te vergenoegen zonder tafelgeburin, en lachte zijn zoon Conradus toe, die zich zoo dicht nevens Gideon had gezet, als ware hij ijverzuchtig op de voorkeur aan Ivonnette toegestaan.

Lustig ging het nu aan het toedienen, aan het welkomst drinken, aan het toebrengen van toasten, waarbij de Graaf van Leycester, de Staten, Prins Maurits opnieuw werden herdacht, en zooals Leoninus het eischte, met gelijken goeden wil, waarbij Coornhert lustig in ’t vooruitzicht van zijn aanstaand dispuut, aardige rijmpjes opzeide, en Marnix zijne achtbaarheid niet meende te kort te doen, door kluchtige vertelsels op te disschen; en Barneveld noch van der Mijle hunne hooge staatsambten herdachten, onder het mede zingen der Duitsche of Fransche liederen, door Barbara of Ivonnette aangeheven, en zoo Gideon weinig zich mengde in de gesprekken der bejaarde heeren, het was minder te wijten aan zijn goeden wil dan aan den naijver zijner jeugdige geburen, bijzonder zijner vrouwelijke, die hem zooveel scheen te vertellen te hebben en zooveel van hem wilde hooren, dat zij hem nauwelijks gunde, St. Aldegonde’s belangstellende vragen naar Genève te beantwoorden, en Coornhert zijne geestigheden terug te geven, dat hij toch wist te doen met eene vlugheid en eene schalkheid, die wel bewezen, dat, zoo hij bij de ernstige geschillen gezwegen had, dit voor ’t minst niet was geweest uit schroom, of uit gemis aan levendigheid en gevatheid van geest. Maar de kleine dartele Ivonnette had den pupil van haar vader, dien zij wel voor een eigen broeder scheen te houden, ook zóó-