Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/357

Deze pagina is proefgelezen

veel te zeggen, en het waren zaken, die hij zóóveel haast had om te weten! Vooral hoe kostelijke feesten Mylord Leycester had aangericht, na zijne huldiging als Gouverneur-Generaal, en hoe zij die had bijgewoond, en hoe zij daar de kennis had gemaakt van eene allerliefste dame, die met sir Philip Sidney op zulk eene bevallige wijze de courante had gedanst, en hoe haar door een edelman, dien zij niet noemde, verteld was van de kleedij der Engelsche ladies, en van hare geparfumeerde handschoenen en duizend groote kleinigheden meer, zooals vrouwen alleen ze weten te vinden, zooals vrouwen alleen ze onder aardig snappen tot iets weten te maken. Hij luisterde met een geduld en eene opgeruimdheid, die wel bewezen, dat, zoo hij in dit alles niet de hoogste belangstelling had, hij er voor het minst genoegen in vond, de hare te kunnen opmerken.

De vrouw van den Kanselier kon zich toch niet onthouden, haar spijt uit te drukken, dat haar zoon Elias niet tegenwoordig was,

»Ach ja, mijn oudste broeder!” riep Gideon, »waar onthoudt hij zich?”

»Tot Utrecht,” hernam Barbara, »om krijgszaken, maar wij gaan allen naar Utrecht, en met den kortsten, zoo haast de Kanselier van hier gaat, om met Mylord Leycester door de provincie te trekken. Elias meldt, dat hij ons eene ruime huizinge heeft besteld; er zal dus plaatse zijn voor u, Gideon! en ook nog wel voor een vriend of twee daar te boven,” sprak zij, zich hoffelijk buigende tot hare gasten.

»Houdt gij ’t er voor, dat de Graaf lang tot Utrecht zal verblijven, dat ge uw gezin derwaarts laat henentrekken?” vroeg Barneveld Leoninus.

»Ik denk wel, dat de Graaf er wat toeven zal, maar al ware ’t voor kort verblijf, ik ben ongaarne buiten de mijnen. Zonder vrouwtje huist het niet.”

»Volgaarne volge ik u naar Utrecht, zoo ’t mijn heer voogd veroorlooft,” sprak Gideon tot Barbara, »alleen, ik zou gaarne eene korte poos te Leiden verblijven; ik wilde er kennissen mijner jonkheid opzoeken, sommige hoogleeraren, den ouden magister Petrus Bloccius, en wien niet al.”

»Wel, dat komt goed,” zeide Barbara. »Ik ga ook naar Leiden bij mijne dochter, Bertha, die er getrouwd is, als gij weet, om haar