Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/36

Deze pagina is proefgelezen

schudden, zoo vaak eene vingerwijzing het er den schijn van gaf. En dat volk had lange reeds licht kwetsbaar geweest op het punt van rechten en vrijheden, had lange reeds gedroomd van republikeinsche vormen, gedroomd — neen, dat is het woord niet voor Nederlanders: zij hadden reeds die vormen trachten te geven aan hun landsbestuur, en zij hadden ze vastgehouden met onvermoeide volharding, tegen de oppermacht en de aanmatiging hunner graven; — en zonder nog Filips te rekenen, waren de drie laatste hooge heeren meerder heeren geweest, dan overeenstemde met de inzichten van een volk, dat zulke begrippen had van vrijheidszin en van volksrechten! En nu de allerlaatste meester, Filips, die hen bedreigd had in de dierbaarste belangen van hun volksbestaan, en in de heiligste belangen van hun geweten, deze vooral had hun den schrik in het harte gejaagd, en sinds een meester tyran en gewetensdwinger was geworden, hadden zij een overprikkeld wantrouwen opgevat tegen iedere macht, die niet van hen uitging; vandaar die vreeze voor een meester bij de levendig gevoelde behoefte aan een helper; vandaar ter eenere zijde dat uitzien naar een buitenlandsch hoofd, en ter andere, die gespannen achterdocht tegen ieder, die men er de rechten van-gegeven had. Vandaar, dat men nauwelijks Anjou had ingehaald als bondgenoot, of men had een geheim bondgenootschap tegen hem samengesnoerd; vandaar, dat men zich nauwelijks neergeworpen had aan de voeten van Frankrijk of men stond op met schrik, bevende van bij het woord gevat te zullen worden; vandaar, dat toewenken om hulp met de eene hand, terwijl de andere zich wapende tegen den verdediger! Maar, hetgene wij hier zeiden van het volk, dat wel de meeste stemmen heeft en de luidste, maar toch zeer zelden de beslissende, moesten wij eigenlijk gezegd hebben van de volksleiders, die wel in zekere opzichten de begrippen van het volk deelden en deszelfs wenschen vertegenwoordigden, maar die toch anders zagen en een ander streven hadden dan de menigte, welker belangen in hunne hand waren gegeven, en die hun voorwendsel waren. Wij bedoelen hier den zelfzuchtigen adel der provinciën, de machtige rijken der steden, de hooge magistraten, die zelve zooveel aanspraak maakten op het meesterschap: de aristocraten in één woord. Eene partij onder hen had zelfs Willem van Oranje gewantrouwd als oppergebieder, en hoe nabij deze ook altijd de hoogste macht ware ge-