Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/361

Deze pagina is proefgelezen

afgebeden, en die dan de zijne is in de ure der beproeving. Barbara’s spreken, het vroegere zwijgen van den Kanselier, gaf Gideon een snellen blik te werpen op de gevolgen van zijn antwoord, maar tegelijk ook op den nooddwang om het te geven, als hij zich zijner keuze kon schamen, was hij harer onwaardig; als hij geene zelfstandigheid had tegen deze eerste verzoeking, zou hij licht geene tweede meer hebben door te staan, want het zou hem, als anderen zijn gebleken, dat eene keuze geene vaste en oprechte kon wezen, die niet tot ieder offer was bereid. Dat alles voelde hij snel, zoo snel als de gedachte, en was hij verbleekt bij het geschater van Ivonnette, hij hoorde het nauwelijks meer; want het duizelde hem voor het oog, en het suisde hem in het hoofd, en hij drukte de rechterhand tegen het hart, of hem daar iets pijn deed, terwijl hem een gloed op het voorhoofd steeg, bij het hooren van Barbara’s harde uitspraak.

Alle aanwezigen die ingewijd waren in het geheim van dit tooneel wachtten met gespannen belangstelling zijn antwoord. Het was eenvoudig:

»Mevrouwe! hier is geene sprake van jok of van aantijging; ik hoop te worden, wat de Kanselier heeft gezegd, en dat zal de taak van mijn leven zijn, als de beste roem mijner ziele.” Barbara verbleekte op hare beurt.

»Gideon…! Gideon!” begon zij tot tweemaal toe, en het was haar aan te zien, dat alleen de uiterste drift haar het vermogen van het uiten haars toorns ontnam.

Maar de Kanselier begreep dat hij te ver gegaan was, en hij schrikte over hetgeen hij had gewaagd, en hij haastte zich nu ter voorkoming van het kwaad; zijne echtgenoot aanziende met dien blik waardoor hij haar beheerschte, en met dien glimlach die haar moest geruststellen, sprak hij opgeruimd:

»Welnu doch, Barbara! hoe verstaat ge dus averechts; het was eene plagerij aan u, en tevens blijft het waarheid: Gideon heeft nevens de rechten en letteren ook de Godkunde geoefend, als velen dat gedaan hebben voor en na. Eene kennis of eene wetenschap meer heeft nooit geschaad en is eene kans te meer in het leven. De Godkunde bovenal is er eene, die van dagelijksche aanwending is en van zonderlinge gemeenheid in de tijden, die er loopen. Zij heeft hare stem in de raadslagen der regenten, en zij spreekt zich uit onder de simpelste bedrijven; zij heeft hare