Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/363

Deze pagina is proefgelezen

is eene bruiloft zonder dansen, en speelnooten, die op zulken avond weigeren ten reie te gaan? maar het was Zaterdag, en wie onzer had, onder de feestelijkheden van de week, dagen geteld en over den Zondag nagedacht? Daarin lag nu de ergernis van den eerwaarden man Libertus: gedanst en op Zaterdag! Dat was de tekst van eene boetpredikatie, te lang om na te vertellen, maar die hij houden kwam op den ochtend na de bruiloft, ten aanhoore van al de speelnootjes en gezellinnetjes van de bruid, en zonderling tegen de ouders. Ik geloof zelfs dat hij van ban en afsnijding sprak; maar daar ’t mij niet aanging, is mij ’t meeste ontdacht. En als ik nu Gideon in die plaatse denke, mij met streng vermaan den dans ontzeggende, hoe ik luisteren zoude…!” en het sissende geschater van het kind stoorde haar in het voortgaan.

»Dat zou ik nooit, Ivonnette! schoon ik voor mij den avond vóór des Heeren dag in nutter overpeinzingen zou wenschen over te brengen, dan daar het woelig en onrustig dansen toe heenleidt.”

»Ik kenne heer Libertus niet, schoon ik vele predikanten wete, die van zijn gevoelen zijn,” sprak Marnix, »en mij nooit hebbe konnen stellen aan hunne zijde; dergelijke onverstandige strengheid maakt afkeerig van ’t Christendom en brengt het in reucke, oft het vreugde en geneugtelijk verblijden vijandig ware. Diegenen, die dus op haar eigen voetje voor zonde rekenen, wat nergens in Gods wet verboden wordt, doen daaraan niet wel. Ik voor mij heb altijd met woorden bevestigd en met voorgang betuigd, dat ik niet konde een afkeer hebben van eerlijke spelen en zedige reien, en ik kan ook niet bevroeden wat kwaads daarin zoude zijn, zoo men met de jonge dochters of eerbare juffrouwen op de maat van de violen omwandelt, of omloopt, springt ofte danst.”

»De redenaars van de scholen zijn ’t met uwe strenge mannen eens,” sprak Leoninus, »geen wijs man danst, als hij nuchteren is.”

»Ik wete ’t, maar ik houde het daarvoor, dat geen dronken of uitzinnig mensch met eene van deze, als het behoort, zal konnen dansen, en dat het geen gevolg is van onmatige gastmalen, maar wel van matige en heilige, ja zelfs van oefeninge en onderwijzinge. Om niet te spreken van David, die danste,