Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/364

Deze pagina is proefgelezen

hanteerende de heilige mysteriën van den godsdienst, wil ik alleenlijk zeggen, dat ik hier te lande het dansen na de maaltijden, daarmede men dronken drinken, inzwelgen, dobbelen en tuischen voorkomt, als nut en stichtelijk achte. Ik zelve heb dikwijls gedanst tot vermaak van ’t gezelschap daar ik bij was, en voornamelijk om mijne gezondheid, en om mijn geest te verkwikken; mijn aanzien en naam achte ik daardoor niet te lijden, omdat ik die houde niet te bestaan in de schaduw van de uiterlijke zake, maar in de zake zelve.”

»Ik ben het volkomen eens met den heer van Marnix,” sprak Barneveld, »en ik zie niet, waarom wij ons dus langer aan ’t nagerecht vergeten zouden, bij ’t indrinken van zoeten wijn, tot overmaat toe, en niet veeleer onze minnelijke gastvrouw bidden zouden, om de jonste van eene allemande, te meer daar het opstaanstijd wordt, want het tegen middernacht loopt.”

»Zoo laat!” riep van der Mijle, »dan zou ik, met uw welnemen, liever der gastvrouwe bidden, ons oorlof te geven tot een danken afscheidsdronk. Mijne huisvrouw is niet op zulk uitblijven verdacht.”

»Ik zou Salomo’s wijsheid moeten hebben om hier tusschen de vrienden te rechten,” zeide Barbara lachende, »eilieve Elbert! wat zegt gij daartoe?”

»Dat in mijn huis geen dwang is, noch van blijven noch van gaan; blijven en vroolijk reien zou mij lief zijn; in heengaan zal ik mij uit nooddwang voegen.”

»Zoo ontschuldig mijn doordrijven,” zei van der Mijle opstaande, waarin hij door de anderen gevolgd werd. Men ging echter niet uiteen, zonder vele wisseling van plichtplegingen, die toenmaals zelfs onder de gemeenzaamste vrienden werden geëischt.

Coornhert bad zich het geleide der heeren tot aan zijne herberg.

»En wij zullen u hoeden voor disputatiën met ongelijke wapenen, oftewel argumenten ad hominem,” zei Barneveld lachende; bij het afscheid nemen van Gideon, zeide hij hem:

»Jonge man! ik estimeere zeer hoog consequentie, en vastheid in ’t blijven bij eens genomen resolutie.”

»Daar hebt ge ’t,” fluisterde Marnix Leoninus in, »verstoot nu uw arm weesken! het eerste beroep, daar de Staten wat stem in hebben, is het zijne.”

»Dat is wel onnoodig,” antwoordde deze op gelijken toon,