Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/366

Deze pagina is proefgelezen

LEYCESTER IN NEDERLAND.



TWEEDE BOEK.

Nu eens van ’t Looze Reintje! Gezongen, dat het klinkt.
Die vos greep ’t eêle beesje
En vatte ’t bij de keel,
En scheurde ’t lekker vleesje,
En gaf aan elk zijn deel,
Aan zijn vosjes evenveel.
. . . . . . . . . . . .
De boer dronk huy!
Vondel.

Schep moed, beladen ziel! Gods gramschap wordt nu koel,
En vol betrouwen kruip voor dien genade-stoel,
Zwijg hutte des bescheids, orakel en sybillen,
Synoden en rabijns: in nood en kerkgeschillen,
Blijft Christus ’s menschen troost; die namaals regt verkort.
Vondel.



XVI.
REINGOUD.


Doen wij als Douglas en gaan wij Leycester voor naar Utrecht! Zoeken wij er echter den jongen Engelschman niet op, die ons wel vanzelve voor de oogen zal komen, maar zien wij even rond in de oude bisschopsstad, vervallen als ze is door den keer der tijden, van hare waardigheid als zetel der bisschoppen, van den glans en den luister, dien een geestelijk Hof wist heen te werpen over geheel eene stad, die het zich had uitverkoren. Zien wij haar in haar staat van verval, zooals wij haar weleens gezien hebben in haar bloei! Zien wij haar zooals de oorlog, en de plundering, en de bloedige strafoefeningen, en de uitwijkingen om geloofs- en