Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/367

Deze pagina is proefgelezen

staatstwist haar gemaakt hebben, sinds de dagen van haar weelderigen en goedigen Philips van Bourgondië, die de laatsten waren van haar frisschen bloei als Roomsch-Katholieke hofstad, sinds de kniebuiging van Hendrik van Beijeren voor Karel V, die haar afhankelijk maakte van een vreemden heer. Snel daarna zag zij hare vorsten afdalen van vernedering tot vernedering; hare ridderlijke instelling van St. Jan afgescheurd van zijn machtigen hoofdtak; eene vesting opgericht onder haar oog als tegen hare burgers; hare kloosters kwijnende en beroofd van hare voorrechten; hare kapittels zonder invloed en hare kanunniken zonder macht als zonder eere; de schatten der geestelijken verstrooid en verdeeld, de laatste harer bisschoppen ten grave gedragen onder een psalmgezang[1], dat geen gezag harer geestelijken het zwijgen vermocht op te leggen, en dat klonk als een jubelfeest van verlossing, aangeheven door de Hervorming; als een de profundis voor het zieltogende Katholicismus. Van toen aan was haar de laatste levenskracht ontnomen, en aan een stuiptrekkend trillen onderkende men nog alleen maar van tijd tot tijd de teekenen van een leven, dat slechts één forschen genadeslag wachtte, om te worden uitgebluscht. Die genadeslag zou zich niet lang doen wachten. Reeds had zij van hare kerken, aan hare heiligen gewijd, moeten afstand doen, aan wie hare heiligen loochenden en hunne beelden vergruisden. Van die harer kloosters, die niet tot bouwvallen waren vermorzeld onder oorlog en plundering, waren de poorten wijd opengezet voor alle monniken en nonnen, die hunner geloften ontrouw wilden worden, en het had de rijen bij de plechtige processiën gedund, en het had de tonen van hun gewijd koorgezang verzwakt. Ten laatste waren ook die omgangen gestaakt geworden, en werden de koren niet meer aangeheven dan met gedempte stem, en was zelfs het dragen van het gewijd ordegewaad verboden geworden op de straten, en dat dáár, waar de geringste monnik altijd een groete placht te eischen van den hoogsten edelman, in naam van zijn gewaad!

O, voorzeker! het Utrecht van voorheen was weg, — weg en voorbijgegaan, en welke vergoeding kon de Unie van Utrecht zijn, zelfs al beloofde die haar, in de nieuwe Protestantsche vereeniging een deel van den invloed, dien zij bezeten had; zelfs

  1. Psalm CXXX