Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/369

Deze pagina is proefgelezen

meer langs de grachten de sombere huizen gesierd met festoenen en tapijten, ter eere van de processiën der hooge kerk-feesten, en het sombere uitwendig der woningen was nu van een streng en somber inwendig de oprechtste vertegenwoordiging.

Gaan wij eene dier sombere woningen binnen, en dringen wij door tot in de binnenkamer van het huis! Eene kamer van de soort, als men voormaals in Friesland treur- of lijkkamer noemde, — als men ze gelukkig niet meer weet in te richten in onze eeuw; — eene zulke, waar de zwaarmoedigheid op u valt, zonder dat gij het zelf weet, en u tot wanhoop verleidt, eer gij er u tegen hebt kunnen wapenen; — eene kamer, waar geen zonnestraal weet door te dringen, en de lichtstralen eer geweerd worden, dan opgevangen door de hooge vensters en de talrijke in lood gezette glasruiten; — eene kamer, waar een hangend hoofd zich als vanzelve dieper nederbukt, en waar alleen eene ziel vol helderheid en ruste, nog wat blijmoedigheid weet te houden en wat levenslust. Het donker beschot van gebruind eikenhout, de zoldering met zware eiken balkjes ondersteund, waarvan zooveel lofwerk afhing en zulke hatelijke monsters en saterskoppen u aangrimden, dat in waarheid de vrees u beving, of ze niet zouden nederdalen om u leed te doen. Alle meubelen zoo zwaar en onhuiselijk, als ware ieder stuk huisraad op zich zelve eene verschijning uit een benauwden droom. Een steenen vloer, die iederen tred luid en hol weerkaatste. Een schoorsteen met wijdgapenden mond, die meer warmte naar zich trok dan rook; het vuur, het eenige, dat warmte had kunnen aanbrengen en licht daarnevens, op dit oogenblik verkeerd in een kwijnenden aschhoop. Zoo was er niets, niets in dit vertrek tot sieraad, tot weelde, of dat u tot het genot des levens had kunnen opwekken, en toch was het duidelijk, dat geene bekrompenheid van middelen zulk eene spaarzaamheid had noodig gemaakt.

Slechts er heerschte iets onhuiselijks, iets ongezelligs, iets dompigs en neergedrukts, dat zelfs door goud, noch door pracht had kunnen worden vergoed. Het eenige, wat getuigde van een streven naar licht en helderheid, — voor het minst naar het zedelijke, — was een Bijbel, geplaatst op een tafeltje naast de bedstede; maar, helaas! bij eene juiste waardeering van het geheel, bij een blik op den huisheer en hen, die met hem waren, bij het beluisteren hunner gesprekken, hebben wij recht om te vreezen, dat die Bijbel vaker werd geopend, als bron voor spitsvondige redetwisten, of