Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/37

Deze pagina is proefgelezen

weest, hoeveel daarvan hij te allen tijde in de hand had gehouden, en hoezeer hij altijd op het punt stond, die te bereiken, werkekelijk vastgegrepen had hij die niet. Sinds zij eenmaal een meester de gehoorzaamheid hadden opgezegd, wilden zij ook geen anderen gehoorzamen dan zich zelven en hunne vrienden. Hoe warm de geestdrift ook geweest ware voor Oranje, hoe groot het vertrouwen zijn mocht op zijne schranderheid, hoe geheel men meende zich te kunnen vereenigen met zijne inzichten en met de staatkunde, die hij volgde, die partij had hem toch altijd in het aanvaarden der grafelijkheid gedwarsboomd, en het was wellicht om der wille dier partij geweest, dat zijne fijne omzichtigheid, er zoo weinig gehaast naar greep, en zoo langzaam toetastte. Maar toen men den prins miste, en toen zich met dat gemis eene verlamming openbaarde in alle takken van het staatsbestuur; toen men het ondervond, hoe onbeduidend in kracht en in werkzaamheid een voorloopige, een tijdelijke raad van regeering was, en hoe weinig die werd gehoorzaamd door het volk, en hoe weinig de provinciën, door de Unie verbonden, nog gehouden werden als een gevestigde Staat in het buitenland; toen de verlegenheid met zich zelve tot radeloosheid steeg, toen begrepen ook zij maar ééne keuze te hebben tot redding van hun vaderland, toen vereenigden zich alle stemmen in dien éénen kreet: den weg volgen, dien de prins had ingeslagen; de middelen gebruiken, die Oranje had aangewezen.

Nu was het zeker, dat Oranje beurtelings gewezen had op Frankrijk en op Engeland als beschermers, zoo begreep men het ten minste, en men meende dus niets beters te kunnen doen dan van één van beiden de hulp in te roepen, mocht die hulp dan ook wat kosten. Maar om Oranje’s wegen te gaan, moest men ook Oranje wezen. De schrandere prins had wellicht nooit in ernst zulk eene opdracht bedoeld, en voorzeker niet onder zulke vormen. Zijn aarzelen en terugtrekken had zeker een dieper doel gehad. Wij kunnen het opmaken uit die slimheid, waarmede een jeugdig en onzelfstandig vorst, de aartshertog Matthias, onder zijn beleid, gekozen werd tot landvoogd, waarmede Anjou buiten de noordelijke provinciën bleef gedrongen, en als weggeweerd uit het innige beheer van de staatshuishouding, en zoo zijn woord waar was, »dat hij eene bruid in handen hield, die het niet aan vrijers ontbrak!” zoo is het even waar, dat hij haar de coquette