Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/377

Deze pagina is proefgelezen

het logies voor een der heeren uit ’s Graven gevolg gereed te houden; met den eersten April-dag wachten wij Leycester hier.”

»En wij zijn reeds in de laatste week van Maart,” sprak Modet vroolijk. »De Heere zal Zijn volk zegenen. De Heere zal eene blijde uitkomste geven aan Israël, en eene vroolijke triomfe aan alle Zijne liefhebberen! Als Leycester komt…!”

»Als hij komt!” viel Reingoud in met zonderlinge stembuiging.

»Wien kan het invallen, hier te twijfelen? Wie zou ’t hinderen. Is hij niet reeds op weg? Is hij niet reeds te Amsterdam?”

»En zoo die van Amsterdam den Grave wisten te bewegen, binnen hare muren te blijven, waar hij eene zoo statelijke ontvangst geniet?” hernam Reingoud, met iets dubbelzinnigs in toon en blik, dat scheen aan te duiden, hoe hij niet gansch zijne gedachte uitsprak.

»Geene slechtere wacht hem te Utrecht,” zei Prouninck. »Wat al triomfbogen en eerepoorten worden er reeds nu opgericht, zonderling voor ’t bisschopshof en ’t Duitsche Huis! Wat groote somme is er gesteld voor vreugdevuren en feestmaaltijden! ’t Zou mij niet wonderen, zoo hier en daar de straten belegd werden met tapijten, ten believe van de pooten der Engelsche paarden; en gedenk doch die eerewacht, die zich samenstelt en die de burgerhoplieden aan het hoofd heeft! ’t Moet treffelijk zijn, dit alles, om te zien, en overtreffelijk van zoo groote hulde het voorwerp te wezen.”

»Al goed, meester Prouninck!” viel Modet in; »maar ik heb meester Reingoud’s woord op het hart, als geen man, die op oudwijf’s praatjes hecht, of die ons nutteloos ontrusten zou, om ijdele vreeze te verwekken. Zeg doch! is er schijn, dat die van Amsterdam den Graaf in hun midden zullen houden door zulke middelen?”

»Ik zegge nooit "neen" op gebeurlijke dingen, maar wie weet, of ze zich van die hooge personaadje nog niet door schalker vonden verzekeren!”

»’t Klinkt vreemd, wat gij daar zegt; wat meent gij daarmee?” vroeg Prouninck, met stijgende onrust.

»Dat we geene volle verzekerdheid hebben, dat de Amsterdammers den Graaf van Leycester vrij en onverlet uit hunne stad zullen laten heentrekken.”

»Voor Gods zaak, wat port u tot deze achterdocht?” riep nu Modet heftig.