Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/380

Deze pagina is proefgelezen

vernuftige en zóó zichtbare eere hebben ze het eigen jacht des Graven van de vaartuigen, die het volgden en verzelden, afgescheiden, omsingeld, en dus Mylord Leycester als afgesloten van zijn eigen gevolg en geleide, tot aan de marktplaats, waar hij voet aan land zette.”

»En de Graaf?”

»Heeft zich in ’t eerst, neffens allen van zijn gevolg, verwonderd over die wondre zeemonsters, en hun kunstig samenstel dapper geprezen; maar toen hij zich dus ganschelijk verwijderd zag van de zijnen, is hij ietwat somber geworden, en eene wijle in nadenken verzonken gebleven, na een paar woorden gewisseld te hebben met sir Philip Sidney, die hem denkelijk zal geraden hebben, een goed gelaat te toonen, althans hij had fierheid en hoffelijkheid van wezen hernomen, toen hij, ten laatste aan wal gestapt, de begroetingen van den magistraat met de gesten van minzame waardigheid vergold.”

»Klonken die begroetingen heusch?” vroeg Prouninck.

»’t Waren al suikerzoete woordekens, gesproken op den toon van deemoed en willige onderdanigheid, anders zeldzaam op de tong van den rouwen en fierer bestevaar Hooft, maar ’t bewijs voor de oprechtheid daaraf mangelde en stokte bitterlijk, zulks de Grave nog niet genaderd was tot het Prinsenhof, dat Zijne Excellentie tot logies zou strekken, of hij had oorzake gevonden tot iemand der zijnen te zeggen: "Die heeren bewijzen mij vele liefkoozingen, maar het komt niet uit het hart."”

»Maar hebben de Amsterdamsche heeren dat zeggen niet verstaan?”

»Dat is niet denkelijk, de Graaf sprak ze in ’t Italiaansch.”

»Maar bij Satan, en de Engelen! hoe weet gij ’t?” riep Prouninck uiterst verwonderd.

»Als mij gevraagd wordt, hoe ik wete, vertel ik niets meer,” hernam Reingoud. »ik brenge u waarheden voor het gehoor, laat dit u wel zijn!”

»Weet gij ook den inhoud van de aanspraak de magistraats-personen?” vroeg Modet, opdat hij met spreken zoude voortgaan.

»’t Waren meest versierde redenen; onder meer werd er gezegd, hoe zij der Koningin dankbaar waren, dat juist de Graaf tot hunne hulpe was gezonden, zijnde, als zij zich uitdrukten, de eenige man in de wereld, als de meest gewenschte tot die taak, dat