Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/381

Deze pagina is proefgelezen

zoo zeker van hunne dubbelheid getuigt als zij den Graaf haten in ’t binnenste van hun hart. Doctor Clarke heeft daarop geantwoord vanwege den Graaf, die voor zijn persoon dus is vrij-gebleven, door gebrek van tale, om valschheid met valschheid te vergelden. Van ééne vertooning moet ik melding maken, omdat zij bewijst, hoe het volk de beteekenis van ’s Graven overkomst begrijpt, en hoe de grooten niet hebben durven nalaten, in dien geest hem te huldigen. Daar was eene stellaadje opgericht op zijn weg, waar de vertooning werd gehouden eener mommerij, Mozes verbeeldende, als hij is biddende voor de Israëlieten, in den strijd tegen de Philistijnen. Die Mozes nu beteekende de pers on van den Graaf, en de vrouwe die hem de handen ondersteunde, was de Koningin van Engeland, mitsdien willende te kennen geven, hoe deze door krachtige hulp dit Israël bijstaat, in zijn strijd tegen de Philistijnen van Spanje.”

»In trouwe, mooi gevonden!” sprak Prouninck ernstig.

»En waar daarneffens,” voegde Modet er bij.

»Als nu onze Mozes maar blijft gedenken, dat deze Israëlieten van Holland evenals die van Judea, weleens van volgzame schapen in oproerige wolven kunnen verkeeren, die de tanden toonen tegen den herder, en de handen zouden willen afhouwen en binden, die zich voor hen hebben opgeheven om te bidden. Oordeelt onder meer uit dit! Toen de Graaf zich aan wal begaf, hebben de zeemonsters ook hunne ingewanden op het land uitgestort, en als waren ’t zoovele Trooysche paarden zich ontlast van hun inhoud, die bestond uit keurig uitgemonsterde mannen van wapenen, dewelke alle waren jongelieden van de deftigste huizen, die terstond Mylord als eerewacht omgaven, en gezegd hebben zich te zullen stellen als zijne wachters en oppassers bij nacht en bij dag, dat nu zeker eene eerlijke en hoofsche hulde is, die zij Zijner Excellentie brengen; alleen het ontbreekt den Graaf niet aan dienaars en geleiders van eigene keuze; en zonder nog te noemen, hoe het hem dwang oplegt, en iedere zijner bewegingen beperkt door ’t bijwezen van geheel vreemden, is het als eene berooving van zijne vrijheid, als eene doorgaande bespieding zijner daden, terwijl het hem tegelijk afzondert en ontbloot van eigene vrienden en volgers, en als weereloos in hunne macht laat bij een mogelijk misverstand, — nu wat zegt gij daartoe?”