Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/385

Deze pagina is proefgelezen

naar de genadige roepinge Gods? Waarom niet veeleer dat, dan dat ze verloren zou gaan, ten eeuwigen dage liggende in de diepte van de afgodische Pausen-kerk, en zich stellende te zijn wat gij blijkt te wezen, eene aanhangster van den Antichrist, en eene navolgster van de ontuchtige hoere van Babel?”

»Wat onderstaat gij u mij dus te schendnamen?” riep Barbara die niet veel van Modet’s woorden had begrepen, maar toch de laatste meende te verstaan. »Vileinige ketterpriester! Noem dus uwe eigene vrouwen, dochters of bijzitten, sinds die schande omgaat en menigvuldig is in uwe verfoeielijke Kerke! Ik eene hoere? vermaledijde sektaris! Weeg uwe woorden beter, eer gij ze op uwe venijnige tonge neemt! Barbara Boots is eene eerlijke vrouwe, wettig gehijlikt met een braaf Spanjoolsch soldaat, en hem getrouw in nood en verzoeking, alschoon gescheiden door de zware kansen van dezen bitteren oorlog!”

Terwijl zij dit uitriep, met zóó heftige gebaren en zóó dreigende blikken, als men het van haar wachten kon bij zulke aanleiding, was zij Modet dicht genaderd, als om door daden van toorn de scherpe woorden te bekrachtigen. Nu hem dicht in de oogen ziende, riep ze op eenmaal uit:

»Hoe heb ik het nu? Is dit niet de uitgeloopen mispaap, pater Herman? die tot Gend de luiden tot hagepreken verlokte en tot Antwerpen in ’t geuzenoproer het volk tot het uitstormen der heilige beelden heeft aangeport? ’t Zijn fraaie luiden, waar gij hier mee verkeert meester Jacques! en zoo nu ’t spreekwoord waar zegt, "men kent een man bij zijn gezelle," dan…”

Het spreekt vanzelve, dat Modet zich gereed maakte, Barbara’s toespraak op zijne wijze te beantwoorden; maar Reingoud, die al telkenmale gepoogd had, tusschenbeiden te komen, vatte nu het woord op, zoo rechtstreeks tot hem gericht:

»Eerwaarde heer! daar is met deze Paapsche harpij geen omgaan dan op zekere maniere, die ik alleen kenne. Laat mij het spreken, en acht u zelven te goed voor zoo lagen redetwist!”

Toen zich tot Barbara keerende, met iets rustigs en hoogs in de houding, dat kalmte gebood en eerbied afdwong, zeide hij haar:

»Vrouwe Boots! gij zegt wel: "aan zijn gezelle kent men den man." Dus hadt gij konnen raden aan ’t bijwezen van dezen achtbaren man, die een Gereformeerd predikant is, dat ik zelve gekomen ben tot verandering van geloof en tot de kennisse der