Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/387

Deze pagina is proefgelezen

In Reingoud’s oogen flikkerde een hartstochtelijk vuur, en zijne wangen kleurden zich met een hoogen gloed, toen hij haar dit spreken hoorde. Hij sloeg de hand aan het voorhoofd en zweeg eene wijle, als moest hij zich herstellen van eene vreemde aandoening; eindelijk sprak hij:

»Vadertrouw en moederliefde, Jacoba! zult gij beide vinden in het huis en hart van uw grootvader, en tot geen anderen prijs dan het verzaken uwer dwaalbegrippen.”

»Gij doet wel, meester Reingoud! met die aanbieding op die voorwaarde,” sprak Modet, »want, schoon er geschreven staat: "hebt geene gemeenschap met de Heidenen," dewelken in onze dagen zijn de Papisten, zoo is ’t toch, dat ge deze jonge dochter, die van uw bloed schijnt, niet verstooten moogt, maar integendeel terechtbrengen naar het licht, niet wetende, of ze niet een uitverkoren lammeken der kudde mocht zijn. Ik biede mij volgaarne aan tot hare onderwijzinge in den waren weg en om haar af te brengen van de verfoeiinge, daarin ze tot nu toe was levende!” en haar naderende, wilde hij met eene zekere beschermende goedheid hare hand vatten; maar Jacoba trok die schichtig terug, en achteruit wijkende, sprak zij:

»Ik leef niet in verfoeiingen, heer! en ik heb uwe onderwijzinge geenszins noodig, noch zal die aannemen, en het geeft mij wonder, dat een prediker der Calvinisten, die gezegd worden zich toe te leggen op kennisse en geleerdheid, niet zóóveel geheugen heeft van de geschiedenis der Kerk, om van haar dienst en van hare belijders zich zulke gedrochtelijke voorstellingen te maken, als die, waarop vele uwer woorden van dit uur hebben gedoeld.”

Op zijne beurt was Modet overbluft door deze beschaafde tegenspraak, evenals Barbara. Hij kon alleen uitroepen:

»Hoe groote verblindheid en stoutheid, nevens zooveel scherpzinnigheid, in zoo jong een harte!”

Barbara, schoon zij dien niet gansch begreep, genoot den triomf van haar pleegkind; zij stootte Modet aan:

»Wat zeide ik, fijne preekheer! onderwind u niet te disputeeren met haar! zij is doctoren en predikanten te slim af, als ’t op ’t stuk van religie aankomt. En ook om onzen wil, zet het discoord niet aan! Ge ziet, alreede beginnen zij beiden elkander te verstaan, en welhaast zal het lieve kind hem welkom zijn en waard als een engel uit den hemel.”