Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/389

Deze pagina is proefgelezen

»Wat! hij neemt u niet aan? Wat! hij zendt zijn kind heen? O, die goddelooze Judas! die eerst zijn God heeft verraden, als ik merk, en nu zijn bloed verstoot!”

»Barbara! gij ziet, het gaat mij diep ter harte, maar zij zelve wil niet met mij blijven.”

»Zij niet willen? zij niet, die uit het diepste van Braband tot u gekomen is? Maar zij vreest, dat gij, en die uitgeloopen monnik dáár, haar dwingen zoudt, om van haar geloof te gaan, en schoon ze maar eene zwakke deerne is, als ik eene zwakke vrouwe, en gij veel schoone woorden hebt, daarmee gij de luiden ompraat, dat zult gij nooit op ons verwinnen, noch op haar, noch op mij. Wij zullen niet, als gij, den Heere verloochenen, wiens lichaam wij gesmaakt hebben in ’t heilige Sacrament. Oft gij al het rokje omwendt, daarmede hebt gij de wereld niet verkeerd! Maar kom! ik weet, dat gij in ’t harte niet zoo kwaad zijt als gij met dat grimmig gelaat toonen wilt; laat ons onze disputatiën staken! Neem het kind tot u en beloof het niet te ontrusten om de religie! en om met haar te blijven zal ik mij stellen tot het bestieren uwer huishouding, daarin alreede wanorde heerscht bij mangel van vrouwelijk opzicht. Ware ik anders hier binnengekomen, huisdeur en gangdeur openstaande? Nu dan, ter liefde van Jacoba en van u zal ik mij hier vredig dragen, en mij niet moeien met uwe Lutherij, doende als merkte ik die niet!”

»De Heere beware mij,” riep Reingoud met eene soort van afschuw, terwijl hij Modet aanzag. »Ik, die niet eenmaal meid of knecht in mijn huis wil gedoogen voor den minsten dienst, die niet onderzocht is en gebleken, te wezen van de ware leer en van zuivere rechtgeloovigheid op alle punten, ik zou een kruis over mijne tafel gedoogen?”

»Het herdenken van ’t kruis kan toch wel geen Christen tegen zijn!” viel Jacoba in.

»Ei, wat guiterij!” riep Barbara heftig, »deze nieuwe Petrus spreekt dus, en hij meent het anders; maar ik voorspel, dat kan geen goed einde nemen; het liedje zegt het:

Hij is gehaat als de helsche afgrond,
Die anders denkt in het hert, dan hij spreekt met den mond.

En nu, zeg op, meester Jacques Reingault! want dit weifelen heeft