Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/39

Deze pagina is proefgelezen

wist ook waarom. Dat was niet, omdat Maurits reeds het opene oog had en den helderen blik van zijn grooten vader; of, omdat hij op een standpunt stond, van waar hij zoo goed kon zien; nog minder, omdat men hem ingewijd had in het fijne weefsel; maar het was, omdat hij reeds den druk gevoeld had van dien looden arm des mistrouwens, der bekrompenheid en der zelfzucht; want had men hem waard gehouden van zijne teere jeugd af aan, had men zorge gehad voor het kind van den Staat, men had vooral den leiband niet vergeten; hadden de voogden zich de belangen van den minderjarige aangetrokken, zij waren toch wel van meening om de minderjarigheid te doen voortduren tot in het uiterste tijdperk; men had hem zitting doen nemen in den hoogen raad van regeering; men had hem tegelijk duidelijk gemaakt, dat hij er was om te zitten, niet om te handelen; had men hem altijd op den voorgrond gesteld, had men nooit zijne belangen geheel uit het oog verloren; men had het hem toch niet ten goede gehouden, zoo hij zich zelven hoog had geplaatst, zoo hij eigenmachtig in zijne belangen had willen voorzien; men had hem wel eene plaats en een titel gegeven, dien Leycester hem moest benijden; maar men had hem toch eigenlijk die plaats endien rang onthouden, waarop de laatste levensmaanden van zijn vader hem het recht hadden gegeven. Want het is zeker, dat de onderhandeling, die Willem I het graafschap opdroeg, zóó verre was gevorderd, dat de Staten niet meer hadden kunnen terugtreden, zelfs indien zij het wilden, zoo deze niet gewelddadig in leven en werken ware gestuit; want Willem van Oranje had aangenomen, en schoon er nog geene eeden waren gewisseld, schoon geene huldiging nog wijding had gegeven aan dit verdrag, het was eene overeenkomst geworden verbindend voor beiden, en bij die overeenkomst waren ook de zonen van Oranje bedacht geworden, en van die zonen was wel zeker Maurits de eenige verkiesbare, daar hij stond tusschen den prins van Oranje, Philips Willem zijn broeder, een gevangene van den Spaanschen Koning, en Frederik Hendrik, een zuigeling op den schoot der bevallige Louise de Coligny. Maurits had recht verkregen op den graventitel en toch — toch koos men zich de Koningin van Engeland tot beschermster en den Graaf van Leycester tot hoofd van den Staat! Die ondervindingen waren voor Maurits van Nassau niet verloren gegaan, en jong als hij was en voorgelicht door