Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/394

Deze pagina is proefgelezen

voegde hij er langzaam achter, »en de stemmen smoren, of overschreeuwen voor ’t minst, die het daarbinnen zoo bang maken, dat wanhoop en vertwijfeling u aangrijpen bij hun eersten kreet!” Hij huiverde, en zijn voorhoofd kleurde zich met een blauwachtig bleek.

»En dat alles zou ik dus onberaden opgeven, om de minne van een kind? Zoo erbarmelijk een zwakhoofd ben ik niet,” hervatte hij, zich opheffende uit zijne gebogene houding, en zijne oogen schitterden eene wijle; toch verduisterden zij zich weer, en zijn hoofd boog zich opnieuw toen hij na eene poos hernam:

»Maar Jacoba weg! — Jacoba voor goed in de handen van deze vrouw! — Jacoba zonder bescherming met Barbara samen, licht in gebrek — dolende — zonder — dat — o, mijn God! o, mijn God! — daar moet ik in voorzien! Ik moet althans het kind verzorgen, — al is ’t verre van mij; — ik moet het kind weerzien; — ik moet, ik wil het weer hebben. Waren die lieden niet dáár geweest, ik had mij met Barbara over wat anders kunnen beraden; ik had kunnen plooien en schikken; het al had een goeden keer genomen. Nu, waar mag ze met het kind zijn heengevloden? Ik drage deze onzekerheid niet langer; ik wil het weten, ik wil ze opsporen!”

En werkelijk riep hij een bediende, liet zich eene handlantaren brengen en ijlde zijne deur uit.

Men heeft nu eene eerste kennis gemaakt met den persoon van Reingoud, maar men heeft hem niet gezien in een gelukkig oogenblik, hoewel in een zulk, dat ons een dieperen blik te werpen geeft in zijne ziel, dan of wij hem in eene schitterenden stonde hadden aangetroffen, waarin hij eene zegepraal had behaald op trotsche vijanden door de macht van zijne taal. Want dit oogenblik wijst ons op diepe wonden zijner ziel, verloren gemoedsrust, onvervulde behoeften van geloof en vrede, gebrek aan harmonie en eenheid tusschen hoofd en hart, onzekerheid, die het gelooven evenzeer vreest als het ontkennen, een overwicht van verstand, eene meesterlijke zelfsbeheersching en wilskracht, maar het eerste niet onderschikt aan hooger licht, de andere niet geheiligd door zedelijke bedoeling, en gebroken door weifelingen en woeling van hartstocht en stoffelijk belang. Reingoud — alles heeft het ons gezegd — had reeds een duisteren levensloop ach-