Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/397

Deze pagina is proefgelezen

maar zóó zeker was hij het op datzelfde oogenblik. Zoo in het staatkundige. In het burgerlijke, in het godsdienstige was het niet beter; dáár heerschte nog meer verwarring, nog meer strijdigs,

nog meer weifeling, nog meer onzekerheid, naarmate hij op zijne wijze pogingen deed, om tot eene overtuiging te komen, die hij niet zoeken kon met een eenvoudig hart; zijn vernuft wilde uitcijferen, zijn trots wilde rekenschap eischen, zijne schranderheid wilde zich niet laten beschamen; hij meende zelf, dat hij overtuiging zocht, maar het was de logen, die sprak uit een ontreinigd gemoed; hij zou gehaat hebben, wie hem dus had overtuigd. Hij was geëindigd met den vorm van den eeredienst voor niets meer te houden, dan een vaandel van hereeniging voor zekere partij, en die alzoo te gebruiken; in het diepste zijner ziel den overijverigen Modet minachtende, die bekrompen genoeg was, er iets meer van te maken. Was het vreemd, dat deze ziel open lag voor iederen aanval van het zelfbelang, van den hartstocht, van de zinnelijkheid? Was het vreemd, dat dit hart zich sluiten kon voor het zachtste menschelijke gevoel, om zich plotseling weer met hartstocht en tot weekheid toe, aan de teerste indrukken daarvan over te geven?

Zulk een strijd vooral was het geweest, dien hij had doorgestaan bij Jacoba’s komst, in tegenwoordigheid van mannen als Modet en Prouninck. Zijn hart had zich geopend, maar het koud berekenend verstand had het snel weer gesloten; hij had al zijne ontwerpen moeten opgeven, zoo hij Jacoba had aangenomen op hare voorwaarden, en hij had te veel liefde voor haar, en te veel gemoedelijkheid zelfs om haar de zijne op te leggen; vandaar zijn weifelen, zijne zwakheid, zijne besluiteloosheid; vandaar zijn lijdelijk toestemmen in haar vertrek; hij, die eens besloten, zijn wil nooit had laten buigen, noch voor omstandigheden, noch voor personen. Maar nu ook bevreemdt het niemand, dat in die ziel een hartstochtelijk berouw de ijskoude strakheid verving…, dat nadenken hem in eene overspanning bracht, die hem met koortsige drift tot handelen aanzette.

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

»Dat ik u bidde, vriend! ga uit mijn weg; ik hebbe haast voort te komen!” sprak Reingoud, een uur later tot een man,