Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/398

Deze pagina is proefgelezen

die onbewegelijk als een standbeeld stond te leunen tegen een paal, die het enge dwarsstraatje in tweeën scheidde, en die dus hem in ’t voortgaan belemmerde, en als onwillekeurig hielp zijne hand de bede wat aandringen.

De persoon dus op tweeërlei wijze opmerkzaam gemaakt, wendde zich langzaam om, en zeide ernstig, doch zonder scherpheid:

»Master! gij kondt voorbijgaan zonder mij te storen; ik meende dat voor Engelschen en Hollanders de rechten op de openbare straat gelijke waren.”

»Een Engelschman,” herhaalde Reingoud, ietwat verrast, en met eenige hoffelijkheid sprak hij: »verschooning, sir! ik althans zal geen Engelsch heer hier rechten betwisten, en zoo mijn greep wat onzacht was, het is omdat de drift en de haast mij het bloed wat verhit hebben. Ik heb noodig, die vrouwe in te halen die daar voortloopt met zoo gejaagde schreden.”

»Gij hebt dan niet noodig veel verder te gaan; want welhaast zult gij ze in dat hoekhuis links zien binnentreden, en gij kunt haar daar opzoeken, zoo ge er moed en vrijheid toe hebt,” voegde hij er bij met een zucht. »Zie slechts!”

En werkelijk, Barbara Boots ging het onaanzienlijke huisje binnen; maar zij was alleen.

»Gij dus ook, moeit u met de gangen van die vrouw?” vroeg Reingoud verwonderd.

»Ik heb al zooveel recht u te vragen, waarom gij er u mede moeit?” hernam Douglas, want wij begrijpen dat hij het is.

»Ik oefen het recht van een verwant, — en nu gij, heer?”

»Ik dat van een vroegeren beschermer, maar gij, master! een verwant! zijt gij het van die vrouw zelve, of van de persone die zij geleidt?”

»Gij weet dus ook dat zij eene andere met zich heeft?”

»O! zoo ik dat niet wist, toonde ik dan dus belang in deze avontuurlijke vrouwe, die nog Papistisch is bovendien? Maar een verwant, heer! zoo gij dat zijt van Jacoba, dan zijt gij wel zeker dezelfde, naar wien zij is komen heenreizen uit het diepste van Braband, en dien zij licht niet heeft kunnen uitvinden in deze groote stad?”

»Ja, het arme kind moet een zwaren tocht hebben afgelegd, en dat tot zulker uitkomst!” sprak Reingoud dof als bij zich zelven. »Die uitkomst kan nu eene goede worden: als gij die verwant