Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/399

Deze pagina is proefgelezen

zijt, hebt gij slechts daar binnen te gaan en u te doen kennen. Barbara Boots zal gehaast wezen u de jonkvrouwe toe te voeren, en ik zal God den Heere danken, die haar in veilige hoede heeft gebracht.”

»Haar belang gaat u dan wel ter harte?” vroeg Reingoud met stijgende verwondering.

»Bij God en mijne eer, sir! als het mijne!” hernam Douglas hartstochtelijk.

»Dan waarlijk, sir! doet het mij wonder, dat gij zelve Barbara Boots niet gevolgd zijt, om u Jacoba’s lot aan te trekken.”

»Wilde zij dat dan? Was het niet daarover, dat ik met die vrouw strijd had, even voor gij dáár aankwaamt? Heeft ze mij niet geboden, in den naam van de jonkvrouw zelve, geen stap verder te doen, noch eenige poging, om haar verblijf te ontdekken en haar te bezoeken? En ik, die tot Utrecht gekomen ben, vóór de anderen, met geen ander doel dan haar weer te vinden, haar te beschermen, waar ’t nood deed, zelfs al ware zij niet af te brengen van hare Papistische dolingen…! En ben ik niet zoovele dagen lang hier geweest, zonder spoor of teeken te vinden van ’t veel geachte goed, en als wanhopende aan het hervinden daarvan, schoon een schrander vriend mij daarin steunde? En oordeel dus van mijne blijdschap, toen ik gisteren in het midden van de stad Barbara weder ontmoette, verzellende Jacoba, en de jonkvrouw gezond zijnde van lijf en leden, en hoe ik den Heer prees voor die leidinge! En toch zou het mij strekken tot weinig voldoeninge; want, schoon ik in mijne verrukking wel neergeknield zou zijn op de straat, zonder aanmerking dat het heldere dag was, zij schenen zeer weinig te deelen de vreugde van het wederzien, en schoon ik mijn arm bood, om ze veilig te leiden door het volk, het werd stroef afgeslagen, en Barbara zeide mij: "Als de juffer met haar bloedverwant is, mag die oordeelen, of haar uwe bekendschap dient."”

»Dat zeggen had goeden schijn van billijkheid,” merkte Reingoud aan.

»Niettemin was ’t hard voor mij. Toch was ik vaardig tot gehoorzamen, en Barbara, ietwat tot zachtigheid geneigd, gaf mij afspraak te dezer plaatse voor hedenavond. Dan zou zij mij zeggen, of en waar ik Jacoba zou mogen wederzien.”

»Nu,” vroeg Reingoud heftig, »gij weet dus…?”