Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/401

Deze pagina is proefgelezen

»Hoe! zij is dus reeds met u geweest, en gij — gij hebt haar kunnen verstooten?” voegde Douglas met moeite er bij.

»Niet verstooten; slechts eischte ik, dat zij van haar bijgeloof zoude afstand doen.”

»Dat zoude ieder Christen in uwe plaats hebben geëischt.”

»Zoo meende ik het ook, doch zij begeerde liever mijne liefde, mijne bescherming op te geven, dan hierin toe te stemmen, en zij heeft mijn huis verlaten, zich opnieuw vertrouwende aan de leiding van Barbara Boots.”

»Maar hoe mag ’t wezen heer! dat gij het hebt konnen toestaan? Haar toevertrouwen aan die vrouw! Gij weet niet, wat al leeds en smaads haar kan toekomen, door ’t bijwezen en de vreemde gedragingen dezer avonturierster. Om niet eenmaal te spreken, hoe grootelijks gij u daarin bezondigd hebt aan hare ziele, haar als overgevende in de strikken der Paapsche verleiding!”

»Lacy! zij was immers daarin alreede diep verward, en zoo verhard in dat geloove.”

»Dat geeft geenszins eenig Christen en allerminst een bloedvriend recht, om haar los te laten. Christus heeft gezegd: "Dwingt ze om in te komen!" en Hij zelf heeft van Saulus de hand niet afgetrokken, schoon die de vurigste was onder de vijanden, en is die Saulus niet tot een Paulus geworden? Voorwaar, heer! veracht het woord mijner jonkheid niet, maar daarin hebt gij niet wel gedaan, en ik bidde u, om uws zelfs wille, om den wille dier minnelijke en verdoolde jonkvrouw, en om den mijnen, dat gij nu haastelijk dit verzuim goed maakt, en u verzekert van ’t bijwezen van uw kleinkind!”

»Zoo wil ik, jonge man! zoo wil ik, en daartoe ook was ik hier. Zoo slechts Barbara mij te woord wil staan; ik ken hare hoofdigheid.”

»Die zal zich buigen voor uwe rechten, hoe ook onwrikbaar voor mijne smeekingen ”

»Nu dan, ik ga ’t beproeven; gelust het u, mij te wachten?”

»Volgaarne wil ik, als gij ’t mij gunt.”

En Reingoud trad de donkere dwarsstraat dieper in; maar tegelijk zag men aan het eind daarvan uit het bewuste huis eene vrouwengestalte te voorschijn komen. Het was Barbara zelve; zij droeg eene lantaren van geölied papier in de eene hand en in de andere