Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/403

Deze pagina is proefgelezen

»Barbara! Barbara! ik gelaat mij van u te smeeken, wat ik toch recht had met macht te eischen. Zoo deze plaats het toeliet, ik zoude aan uwe voeten vallen en uwe knieën omhelzen, en dat om die ééne gunst: noem mij Jacoba’s verblijf! want dat gij haar in ’t gindsche huis niet geborgen hebt, schijnt mij zeker.”

»Dat raadt gij, man! maar te eer zeg ik u niet, wat ge weten wilt, waartoe zou ’t zijn?”

»Waartoe het zijn zou? Gedenk doch, Barbara! dat zij mij zou strekken tot eenige vreugd in mijne eenzaamheid, tot eenigen lust in de bitterheid van mijn leven; — o! gij weet niet; er is mij dezen dag veel door het hoofd gegaan en veel in het harte veranderd; mijn leven is zonder haar na dezen geen leven meer; — ’t is een eeuwige strijd, een vagevuur…”

»Des te beter! dus kunt gij u wennen aan de hel; want ik vreeze, man! daartoe komt het toch ten leste met u.”

»Fij, Barbara! hoe kunt ge jok spreken? ik spreke in reinen, trouwen ernst; — breng mij het kind of wijs mij hare wijkplaats, en gij zult zien, hoe het voor haar, voor mij, voor u zelve, tot heil, tot troost en tot vordering van blijde dagen zal zijn!”

»Ja wel, bijget! zoo ’t niet anders uitviel! Gissen kan missen. — Wat geeft mij borge, dat gij hierin oprecht zijt, en oprechtelijk handelen zult? Wat geeft mij borge, dat het met goede voornemens is, dat gij dus omgezwenkt zijt, in zoo korten tijd? Wat geeft mij borge, dat niet Jacoba gekweld wordt…”

»Mijn mannewoord,” sprak hij luide en ernstig, en al had hij het zachter gesproken, toch had Douglas het verstaan; want Barbara was telkens voorwaarts gestapt, en Reingoud had haar moeten volgen.

»Een mannewoord?” riep zij luide, en bijna hoonend. »’t Is een fraai pand, dat ge mij daar geven wilt! Dat is wel de grofste valsche munt, daar Jacoba’s lot voor zou verkocht konnen worden. Uw mannewoord bovenal is wat zaaks! Kost ge zelve noemen hoevele malen ge het gegeven hebt en teruggenomen, bovenal als het mijns gelijken gold? En dat der mannen over ’t algemeen, is ’t niet het wankelbaarste van alle dingen en het minste van waarde, waar vrouwenooren mee gepaaid worden en vrouwenharten mee misleid? Zweer dan liever bij vrouwetrouw, als gij denkt, dat eeden mij belezen kosten; maar der mannen woord, manneneed, bij St. Barbara’s marteldood! ik kenne den man niet, van wien ik het aan zou nemen als geldige verzekering.”