Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/410

Deze pagina is proefgelezen

»En ik gaf er een mooi ding om, dat wij een dubbel stel zulke predikanten meer hadden in Utrecht, ’t zou er dan beter om staan met de religie hier ter stede.”

»Ik meene van ’t zelfde, maar hebt gij goed verstaan, wat de man bedoelde met die verfoeiinge Babels, en de schuilhokken des bijgeloofs, die nog hier bleven opgericht in deze zich noemende Christelijke stad?”

»Wel zeker! wat uilskuiken had ik moeten zijn dat niet te merken, ’t zijn de conventen die hij bedoelt. En dat het eene groote schande is voor de luiden die van ’t gezuiverd geloof heeten, dat ze die verweerde moordkuilen der ziele nog binnen de stad en stadsbanne dulden, daar heeft de pfarrer niet te veel af gezegd, al was ’t met hooge woorden, en dat God ons straffen toezendt, om deze reden, is niet vreemd, sinds de vijand ons land bespringt in de Veluwe, en er geen musket afgeschoten was om hem te weren!”

»Nu, bij alle sacramenten! daar heb je niet af te kallen, daar komt Leycester in voorzien!”

»Wel zeker, om geen ander ding komt de Graaf hierheen, dan om dichter bij den oorlog te zijn!” riepen twee mannen, terwijl de andere vervolgde:

»Toch zullen die verdoemelijke papenholen niet geweerd worden in onze stad; daar zullen de magistraten wel in voorzien.”

»De magistraat, wel waarom die? de meesten hooren toch tot de religie.”

»Dat mag waar zijn; maar meent gij dat ze die kostelijke opbrengsten willen missen, die de abten en papen hun in den zak brengen?”

»Vilpert is sneeger dan een van ons, dat luidt waar!”

»Wel, de dominé heeft het zelf gezegd, toen hij vermaande, dat de aanbidding van het gouden kalf hier nog geduld werd, om dezelfde reden, waarom Judas zijn Meester verraadde, op zulker maniere dat dit verraad nog iederen dag wordt gepleegd, en dat de tijden dus gekeerd zijn, — dat er toen maar één Judas was, die ons lieven Heer verkocht voor dertig zilverlingen, en dat er nu in deze stad wel dertig zijn, die het ieder voor ééne enkele doen! dat zag op de regeering! Hebt ge niet verstaan of onthouden? hoe ge dan ezels zijt! ’t was een mooi punt.”

»En een waar ook! Gezellen! oft die conventen hier nog rijk zijn, na ’t verval van ’t pausdom?”