Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/411

Deze pagina is proefgelezen

»Rijk! ze zouden heel Utrecht kunnen koopen, alleen met de schatten die ze begraven hebben!”

»’t Convent van Brandolie alleen heeft meer aan zilveren beelden en gouden misgeschir, dan het heele goudsmidsgilde zou kunnen betalen in gereede penningen!”

»En dat van de Witte-vrouwen is zóó rijk aan kostelijk linnen en kleederen, misgewaden van fluweel en goudstof, dat er eene keizersdochter een uitzet mee gemaakt kan worden!”

»En dan de monstrans in de kapelle van St. Servaas! Ten tijde toen ik nog daar ter mis ging, hebben mij de karbonkels, als vuisten zoo groot, en de juweelen als duiveneieren, menigmaal in de oogen geschemerd!”

»En dat is nog maar alleen, wat wij weten en wat ze vertoonen. God weet, wat ze nog schuilhouden!”

»Het meerdere en het beste; daar moogt ge zeker af zijn.”

»Zie, daar moest betere ordre op gesteld worden, — al die zaken moesten te berde gebracht en verkocht worden, en de opbrengst daaraf…”

»Zouden wij ons deel van moeten hebben,” viel één hunner luid lachende in.

»Niet meer dan billijk, en te eer daar ons de soldij zoo povertjes wordt betaald.”

»Ik heb in drie maanden geen rozenobel van onzen Graaf gezien.”

»En ik heb nog nooit iets ontvangen na mijn handgeld.”

»Daarvoor hadden wij vroeger vrijheid van plundering, brandschatting en wat meer is; maar daar we nu hier liggen in deze verwenschte stad, die eene bevriende heet, — en ze het vrede noemen tusschen den Graaf en de provincie, — nu vrage ik, wat voordeel heeft een krijgsman van zulken dienst?”

»Als we ons zelve eens recht deden?”

»Ter zake van de kloosters?”

»Ja, en te eer, daar we op zulke wijze de religie een dienst doen!”

»Ik ben mee van die partij; want, schoon ik van de pausche zijde ben, ik heb nooit wel begrepen, waar de kloosters voor dienen.”

»Wel dat ’s oliedom! om luie papen te huisvesten en aardige nonnekens achter tralie te houden!”