Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/412

Deze pagina is proefgelezen

»Neen, de kloosters hebben hun nut, vooral op het platteland; als de huislui u niet herbergen kunnen, is er licht in de kloosters voor ons gelijken plaats.”

»Ja, dat gaat dan ook goedschiks! En ’t is of dat helsche volk altijd de vasten houdt, als wij er binnenkomen. Uit patersvaatje wordt nooit getapt; — schraalhans is keukenmeester in ’trefectorium, en ik voor mij ben nooit den sleutel van den wijnkelder machtig geworden, dan met de coerde op des priors kele.”

»Ge spreekt nogal aardig van uw geloof, Marten!”

»De monnikerij is mijn geloof niet, en toen het in Braband daartegen ten strijde ging, heb ik zoo hard "vive le Gueux" geroepen, als een van u.”

»Dus denke ik ook, en ik was, om ’t gemak, al lang mee naar de preek geloopen, maar ik kan niet best verleeren, een kruis te slaan.”

»Gij zoudt dus uw deel willen hebben van die geestelijke overdaad, als wij die ten beste hadden?” vroeg Vilpert schertsend.

»Dus verstaan wij het; waar Roomsch kerkgoed te verdeelen valt, zijn wij van de naasten!” riepen velen tegelijk. »Wij konden den Graaf daartoe weleens oorlof vragen.”

»Wel zeker konden wij, en Zijne genade moet het ons toestaan, als hij een Gereformeerd Christen wil heeten!”

»En zoo hij ’t niet toestaat, konden wij alevel onzen weg gaan.”

»Dat ’s niet te raden, mannen! en zelfs niet om op deze maniere voort te spreken; want daar komt de kornet van der Yem, die met zulke woorden niet jokt.”

»Wie er met hem is? ’t Lijkt wel de onderschout Gerrit van der Munt; wat of dat geven zal?”

»Eene opschudding onder de poorters, daar wij geroepen worden tot adsistentie van de schutterij. Een fraai ding! om op de bevelen te passen van mijne heeren de burgerhoplieden.”

»Alevel dat het ware! Mijne handen joken naar wat schermutselens.”

»De mijne naar wat grijpens.”

»En mijne kele dorst naar wat biers, rotmeester Vilpert! mij geheugt de smaak van ’t vocht niet meer, zoo lang is ’t verleden, sinds gij ons den kroes gevuld hebt.”

De rotmeester voldeed aan de oproeping; maar de kornet was