Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/413

Deze pagina is proefgelezen

intusschen genaderd, en zijn woord klonk wat hard voor de feestvierenden.

»Mannen! uw heilige avond heeft uit; wilt aandacht geven, orders van den Graaf!”

Een morrend gemompel was het eenige bewijs van aandacht, dat hij verkreeg; toch vervolgde hij:

»Rotmeester Vilpert wordt gelast, zich met zijne mannen te stellen ten bevele van den onderschout meester Gerrit van der Munt, die hier met mij is, om dien te volgen en te wezen van bijstand, op de wijze als hij zal goedvinden en noodig achten.”

Een luider gemor en verwenschingen van ongenoegen lieten zich hooren.

»Voor ’t minst, waar gaat het op los?” vroeg Vilpert, zich en de zijnen nogmaals den beker vullende.

»Zou het raadzaam zijn het te zeggen? — daar mogen wel Papisten onder wezen,” fluisterde van der Munt den kornet in. Deze knikte toestemmend: »Mijn woord dat gij u willige volgers maakt. Met onwillige honden is ’t kwaad hazen vangen.”

»Nu dan, mannen! daar is geen zonde in, dat gij ’t weet,” begon de onderschout, zich ietwat in postuur stellende tot eene aanspraak. »Gij zijt allen veel te getrouwe dienaren van den Grave van Nieuwenaar, om niet te weten, hoe Zijne genade in hooge achting houdt den nieuwen Gouverneur-Generaal dezer landen, — Mylord Leycester.”

»Wij weten ’t!” riepen zij, doch zij waren opmerkzaam geworden.

»Om dezen vromen en nobelen heer hier te ontvangen in alle statigheid en eerbiedigheid, wordt hier door volk, gemeente en magistraat, — door allen hun beste gedaan, en gijlieden zijt niet van de minsten geweest in ’t betoonen van uwe vlijt, en toch blijkt het, dat er in deze stad booze ranken omgaan, die wel strekken konden Mylord Leycester hoogelijk te vertoornen, zoo haast hij hierheen komt.”

»Dat willen wij weren! Wie durft zich stellen tegen Mylord Leycester?”

»Voor ’t minst tegen de zijnen,” hervatte van der Munt voorzichtig. »’t Is gebleken dat de Papisten door kwade praktijken eene jonge dochter in hun geweld hebben gekregen, wezende een lief of eene zuster van een Engelsch ridder, een aanzienlijk