Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/418

Deze pagina is proefgelezen

zame stad in oproer brengen? — Moge de Heere mij redden en hoeden van zulke schuld!”

»En mijn arm kind dan?” hervatte Reingoud weemoedig, »de aanleiding, en het voorwendsel van zulken strijd, hoe meent gij, dat het haar vergaan zal in zulke woeling?”

»Ik bid u, heer Reingoud! ik bid u, ga niet voort mij en u zelf dus vreeselijk te ontrusten,” riep Douglas met stijgenden angst, »en ijdelijk,” vervolgde hij, zich zelf willende geruststellen, »de Graaf van Nieuwenaar sprak van een vreedzaam onderzoek…”

»Sir!” viel Reingoud plotseling in, »daar wordt de trom geroerd, wat mag dat zijn op dit uur?” en haastig liep hij het vertrek uit, en men hoorde zijne stem bevelend tot een knecht:

»Samuel! ga vernemen, wat die tromslag beduidt!”

Douglas ook had in eene zekere ontroering niet op zijne plaats kunnen blijven. Beiden wachtten in zwijgende spanning, met welke tijding de bode zoude keeren. Na eene wijle kwam hij tot hen met dit woord:

»De hellebaardiers van den Graaf van Nieuwenaar plunderen het Witte vrouwenklooster; de lieden zeggen dat zij ’t willen in brand steken, — nu is dit het volk van hopman Leoninus, en ze spreken dat dit heentrekt om te ontzetten.”

Reingoud zag Douglas aan, met eene mengeling van diepgaanden angst, en somber verwijt; deze liet zich terugvallen op zijn stoel, en sloeg de hand aan het voorhoofd:

»O, Heere! Heere! ik ben een kind der verwerping, vloek ging mij voor, en ik breng vloek waar ik aanraak!” was zijn wanhopige kreet.

»Nu geene ijdele klachten, jonkman!” riep Reingoud, en vatte zijn arm, »laat ons gaan en zien wat te verhelpen is!”

»Zoo slechts mijn bijwezen de zaak niet verergert,” riep Roger bitter, maar toch vloog hij op om Reingoud te volgen, die zich voortspoedde met eene drift, of ook hij een achttienjarige was geweest!

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Stille gewijde wijkplaatsen in de warme geestdrift der eerste Christen-eeuwen uitgedacht; door de Roomsche Kerk instandgehouden en in ’t onvoorzichtige vermenigvuldigd, door de Pro-