Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/42

Deze pagina is proefgelezen

den, bedwelmden hem zoozeer het ijdele hoofd, dat hij zich hield voor dat, wat de kreten der menigte hem prezen; dat hij zich voelde als een wettig vorst, die zijn troon kwam innemen, gelijk zijne ontvangst er hem in waarheid de begoocheling van geven moest. De macht van krijgslieden, die hij met zich bracht, de eigen lijfwacht en de stoet van ridderen, die Elisabeth hem geschonken had om hem niet slechter verzeld te toonen dan zijn vorstelijken voorganger uit Frankrijk! de hooggeboren edellieden, die met hem gekomen waren en die als zijne afhangelingen achter hem reden, de hooge Nederlanders, die hem tegemoetgingen, twee zonen uit een oud vorstenhuis, een hooggeboren en moedig krijgsman, de eerwaarde vertegenwoordigers van het volk, het volk zelf, dat alles scheen hem als zoovele eeden van huldiging, als zoovele levende documenten van zijn vorstenrecht, als zoovele steunpilaren van zijn meesterschap, en toen hij den schijn der macht om zich zag, was het hem of hij het wezen alreede hield gevat, en in de duizeling der opgewondenheid kon hij op niets anders zien dan op zich zelve, of het moest zijn rondom zich met dat zelfbehagen der voldane ijdelheid, dat hem geene helderheid liet tot het onderzoek of er onder die buigende gestalten, of die glimlachende groeten iets anders school dan de dankbare vreugde en gewillige onderdanigheid, die ze moesten uitdrukken.

Hij was zóó verblind door de stralen van zijne eigene heerlijkheid, dat zelfs de tegenwoordigheid van den jongen stadhouder van Holland en Zeeland, en van mijne Heeren de Staten der provinciën, uit welke allen er één lid was, hem niet brengen kon tot eene der overwegingen en berekeningen, die wij in zijne plaats hebben aangeduid. De jonge edellieden van zijn gevolg deelden zijne gulden droomen, en zagen met niet minder eerbied op hun meester en met niet minder trots op zich zelve, en met niet minder lichtzinnigen overmoed op dit vreemde volk, of de Graaf van Leycester werkelijk een Souverein ware geweest, en zij zijne eerste gunstelingen, en dit volk hunne gedweeë onderdanen! De ouderen of de wijzeren, die dieper zagen, wantrouwden meer zich zelven en de Nederlanders, maar het meest van allen hun beschermheer!

Over menigen van hen zullen wij nog in het bijzonder moeten spreken; nu hebben zij nog geen recht op onze aandacht, maar