Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/420

Deze pagina is proefgelezen

maar wij hebben u geroemd als de rustplaatsen der moeden, — als de schuilhoeken van het ongeluk, —als tempels der toevlucht voor allen, die de wereld verlaten, of die van haar hadden leeren walgen; en dan vragen wij, waar weet het Protestantisme voor vrouwen van allerlei stand een oponthoud aan te wijzen, zoo stil, zoo zedig, zoo welgeordend, zoo geëerd en toch zoo bereikend, als die, welke het Katholicisme onder hare instellingen heeft bewaard; want onze verbeelding dacht zich bovenal de vrouwenkloosters; — de mannen moeten worstelen met de wereld tot den einde toe; — der mannen zwakheid wordt lafheid, waar zij zich dus wegschuilt tegen den strijd; — der mannen werkkring laat zich niet dus bepalen tot eene enge cel, voor ’t minst niet in onze dagen; maar de vrouwen, wier handenarbeid zelfs zich bepalen kan bij het huisvertrek; — maar voor de vrouwen — voor de eenzamen, die op zekeren leeftijd zonder rouwe kunnen afstand doen van eene wereld, waar zij bespotting oogsten en hare belachelijkheden ronddragen, — van een gewoel, waarin zij hare eenzaamheid pijnlijker voelen, — van eene vrijheid, die haar toch niet de lusten der vrijheid geeft, voor haar betreuren wij in het Protestantisme het gemis van een gewijd en beschermend dak. En nu gij, kloosters van het Katholicisme! kloosters uit de dagen, waarin men nog op u zag met geloof aan uwe heiligheid, u nog vierde en rijk maakte met al den tooi en al de schatten, die een zinnelijke eeredienst weet uit te vinden voor zulk een verblijf! nu herhale ik het woord, mijne verbeelding begrijpt de poëzie die zich verbindt aan uwe muren, en mijn Christelijk gevoel de geestdrift, die u het aanzijn gaf; zij begrijpt die zóó wel, dat zij, niet dan met smarte, het historische feit nederschrijft, dat Reingoud’s bode u reeds heeft medegedeeld:

De hellebardiers van den Graaf van Nieuwenaar waren ingevallen in ’t klooster der Witte vrouwen. Zij hebben niet eenmaal gewacht naar den afloop der onderhandeling van den onderschout met de abdis; zij hebben er plundering en baldadigheid bedreven; zij hebben de rijke misgewaden verscheurd en vertreden; zij hebben de relikwiën neergeworpen uit hunne kassen, en de prachtige omhulling als buit genomen; ze hebben de kostbare lijnwaden, licht door der nijvere zusteren hand gesponnen, weggeroofd uit de opgebrokene koffers; ze hebben van het gewijde altaargereedschap met zich gevoerd, wat draagbaar was, en het