Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/422

Deze pagina is proefgelezen

zoek.

Zoo ik een enkelen toelaat, meent gij dat ik dit saamgestroomde volk dan daarbuiten kan houden? En ’t zouden linksche troosters zijn voor de schreiende nonnekens!”

»Ik ben hier om Jacoba! ik wenschte, zoo ’t wezen mocht, Jacoba te veiligen; ik wenschte ruste te hebben, dat haar geen leed is geschied.”

»Wat kalt ge van Jacoba? Waarom zou haar leed geschieden? Weet gij dan, dat zij hier in Utrecht is? waar zij zich onthoudt?”

»Ze moet hier zijn in een klooster, in dit of in een ander!” »Zij is niet hier,” hoorde men spreken op doffen toon. »Zij is niet eenmaal hier geweest. De abdis, eene vrome eenvoudige vrouw, heeft het bij hare zaligheid verzekerd aan den schout van der Munt, dat zij geene jonkvrouw geherbergd heeft.” Het was Reingoud, die dus sprak, terwijl hij zich weer bij Douglas voegde.

»Roger! en gij, vreemdeling, die ook om het lot van die jonkvrouwe bekommerd schijnt, wat brengt u in de doling, dat ze hier zoude zijn of elders in een geestelijk huis?”

Toen haastte Douglas zich, hem mede te deelen, wat wij weten, hoe hij Barbara Boots had ontmoet, en hoe hij daarna had gehandeld.

»De sneêge Barbara heeft u verschalkt; hoe kondt ge meenen, dat zij u op den rechten weg zou helpen?” hernam de jonge hopman glimlachend, maar toch voegde hij er ernstiger bij:

»hier is veel kwaads geschied door deze doling en door onberaden ijver, en opdat nog ander verhoed worde, wil rustig huiswaarts keeren met dezen heer! Het is niet voegzaam, dat uws vaders zoon opgemerkt wordt in dezen oploop!”

»Zoo wij slechts de verzekerdheid hadden, dat Jacoba wel is en wel vaart, wij zouden haastig van hier gaan,” sprak Reingoud, »en, ziet gij, hopman Leoninus! — zoo het tot dezen is, dat ik mij richt, — er is iets in uw spreken, dat mij hoop geeft, oft gij het weten zoudt.”

»Om master Douglas die verzekering te geven, heb ik den halven avond in zijn logies op hem zitten wachten, waar hij niet is weergekeerd, totdat dit rumoer mijn bijstand vorderde; nu geve ik u beiden afspraak op morgen.”

»Op morgen,” riep Douglas, »ach, Leoninus! eene uitgestelde hoop krenkt het harte.”

»Maar de verwachting, die komt, verblijdt de ziele,” lachte