Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/424

Deze pagina is proefgelezen

die jongskens, die zulke meesters als schoothondjes liefkoozen in oogenblikken van goede luim, maar die zij evenzeer de prikkels hunner kwade luim laten voelen, als hun ros de sporen. Het kind zat onbewegelijk aan het voeteinde van het rustbed, in kennelijke vrees, dat het minste geritsel stoornis mocht brengen, want de Graaf was ingesluimerd. Zijn slaap was een diepe en vaste, maar het was geen rustige, dat was zichtbaar. Een koortsig rood gloeide hem op voorhoofd en wangen, en de fiere trekken bewogen zich bij wijlen als door kramptrekkingen. Zekerlijk! zoo het eene hebbelijkheid ware geweest van Leycester, om luid te spreken in den droom, zijne woorden zouden van bange en bittere gewaarwordingen hebben getuigd, die hij, wakende, niemand zou hebben medegedeeld, en die toch zeker de meest ware uitdrukking zouden geweest zijn, van hetgeen hij wakende voelde en dacht. Reeds zijne brieven uit dit tijdperk geven ons recht tot die onderstelling. Zelfs die niet zijn geschreven aan zijne vertrouwdste vrienden, getuigen nog van eene diepe zwaarmoedigheid, van eene mismoedige verlegenheid bij de bezwaren, die hem alreede drukken, en bij de anderen, die hij begint te voorzien, die wel bewijzen, dat hij het juk alreede voelt knellen, waaronder hij met zooveel lustigen trots de schouders heeft gezet. En schoon wij reden hebben, om sommige betuigingen wat te mistrouwen, die vooral, waarin hij wenscht, 'dat de Koningin het bedrukte volk hulpe en verlossing mocht toebrengen, door een ander dan hem,” als het overdreven toegeven aan den indruk van het oogenblik, of als eene geheime dreiging of als eene fausse sortie; — toch stellen wij voor zeker, dat onlust en teleurstelling alreede zijne ziel ontstemd hebben en zijn toestand, gezien alleen maar met betrekking op Engeland, gaf er hem oorzaak toe.

Nog altijd bleven de berichten van dáár ongunstig, omtrent de stemming der Koningin. Tot hiertoe zelfs had ze Davison niet eenmaal willen zien, om zijne verantwoording te hooren en de verdediging van den Graaf, over het aannemen van de opdracht der Hollanders en den brief vol onderwerping en ootmoed, waarvan Leycester en Leoninus zich zoo goeden uitslag voorspelden, had zij zelfs niet willen lezen! Walsingham, Burleigh en zijne overige vrienden hadden tevergeefs hunne welsprekendheid uitgeput; heftige tooneelen hadden er plaatsgehad; de eersten zelfs hadden gedreigd zich te verwijderen uit den raad der Koningin, zoo deze