Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/425

Deze pagina is proefgelezen

bleef voortgaan met die onbillijkheid tegen Leycester. Zóó zeker waren die staatsmannen er van overtuigd, dat deze niet zooveel verder gegaan was dan de geheime bedoelingen van Elisabeth waren geweest, en nog altoos volhardde deze in haar onverzoenlijken toorn, en in luide en menigvuldige betuigingen daarvan. En geen wonder! In het eind was Elisabeth vrouw, en de angst, dat de vredebreuk met Spanje door haar openlijk erkennen van den Gouverneur-Generaal wel eene onheelbare mocht worden, — eene daad, die zij had gemeend onnoodig te zijn, door het eerst en geheim contract met de Hollanders, — moest dien toorn nieuwe en sterke prikkels geven. Tot den vereerden Sidney toe had zij in de ongenade des Graven ingewikkeld, omdat hij door zijn raad diens handelwijze had bepaald en gesteund.

En intusschen triomfeerden Leycester’s vijanden en hieven hoofden en stemmen omhoog, en maakten de klove tusschen de vorstin en den gehaten gunsteling wijder, door eene boosaardige uitlegging van al zijne daden, en zelfs door hem daden en wenschen toe te schrijven, die niet in hem waren opgekomen. Thomas Sherley met een uiterst schrijven van den Graaf aan de Koningin naar Engeland gereisd, en schrander en behendig genoeg, om haar een goed oog te geven op de Nederlandsche zaken, en hunne volstrekte behoefte aan een erkenden oppergebieder, had voor »t minst bewerkt, dat, zooals Davison schreef, de storm wat bedaard was en dat de Koningin verbood, openlijk tegen den Graaf te spreken, maar intusschen was sir Thomas Heneadje nog altijd in Holland gebleven, had nieuwe instructiën gekregen, — die slechts iets zachter luidden, — en had zich toch niet kunnen vrijwaren van de scherpe bestraffingen der Koningin, omdat hij in Holland levende — licht wat meer tot Leycester’s partij overhellende — aan de eischen van het oogenblik had toegegeven, en nog altijd de titel des Graven een onbepaalde bleef; — een punt, waaromtrent juist de Koningin, wellicht half uit ijdelheid, half uit politiek, niet kon berusten. En intusschen toonde zij door daden haar voortdurenden onwil, en tegelijk, hoe weinig zij met belangelooze oprechtheid hare verlegene bondgenooten en geloofsbroeders van Holland steunde! De lieden, die de Graaf verklaarde het meest noodig te hebben, verhinderde zij te vertrekken, weigerde zelfs nadere toezegging van hulp in manschap of in geld, en zonder medelijden met hare eigene onderdanen, die zij als ballingen had