Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/426

Deze pagina is proefgelezen

weggezonden buiten het vaderland, onthield zij de soldaten hunne soldij, aan Leycester overlatende, hoe zich daarin te redden, terwijl zij wist, dat deze reeds den geheelen nasleep, die hem uit Engeland was gevolgd, van den hoogste af, tot den laagste toe, op eigene rekening had te verzorgen. En ondertusschen moest Leycester zich handhaven als Gouverneur-Generaal tegenover de Hollanders. Zijne eer en de stem van zijn geweten verplichtten hem daartoe, en die verplichting woog hem zwaar op het hart, en overal is het zichtbaar, dat de belangen van dit volk hem geene ijdele klanken waren, en dat hij ze voorstond met vrij wat minder eigenbaat dan de Koningin, die niet enkel door hetgeen zij naliet, maar ook door hetgeen zij deed, zijn toestand verergerde. Want of dit alles niet genoeg ware, had zij nu ten laatste toegegeven aan de eigenbatige voorstellen harer kooplieden, en was begonnen, eene vredehandeling te openen met Spanje, waarvan de gevolgen van onberekenbaar nadeel konden zijn voor de Hollanders, en weergaloos hachelijk voor den Graaf in hun midden. Eene heimelijke kondschap daarvan was hem toegekomen te Haarlem, en het was niet vreemd, dat het hem moeite had gekost, geen somber en verdrietelijk gelaat te toonen bij zijne aankomst, en dat het duistere droomen waren, die er zijne ure ruste verbitterden!

De stilte, die de kleine Arthur zoo zorgzaam bewaarde, werd gestoord door een licht geritsel, een zacht getik van buiten op de kleine gekleurde glasruiten der lange smalle vensters, die deursgewijze opensloegen, en die, hoewel het vertrek gelijkvloers was, nog wel eene goede manshoogte van den grond verheven waren. Op te staan, den hoogsten houten schammel bij het venster te rukken, daarop te klimmen, om te zien, wat er stoornis bracht, was den page zoo spoedig ingevallen als door hem uitgevoerd, Zacht en niet zonder eenige vrees opende hij het laagste raamdeurtje, en stak het hoofd naar buiten.

»Is Mylord dáár, Mylord de Graaf?” werd hem gevraagd. De persoon, die de vraag deed, had zich door middel van eene kleine ladder tot die hoogte opgeheven, en schoon de page in de schemering zijne trekken niet wel had kunnen onderscheiden, scheen hij echter den man te kennen; want hij antwoordde met zekere afkeuring:

»Wat zal dit, doctor Julio! wat vangt gij aan?”