Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/427

Deze pagina is proefgelezen

»Arthur! bid Mylord, mij een oogenblik te hooren, één enkel oogenblik slechts! Bij alles, wat hem lief en heilig is, bid het hem!” antwoordde de stem, waarin een uitheemsche tongval onmiskenbaar was.

»’t Is een fraaie stond gekozen en een vreemden weg daarbij, meester Julio! Daar kan niets van zijn: de Graaf sluimert, en ik heb order, goede wacht te houden, dat Zijne lordschap wat rusten moog.”

»Ik kon geen anderen weg nemen; om door de galerij binnen te komen, moest ik door de wacht van de Hollanders heen…”

»En daardoor zijnde weet gij, dat de Engelschen u niet zouden toelaten!” hernam Arthur. 'Maak, dat gij voortkomt! ons spreken mocht Mylord storen.”

»O! dat het ware, dat de Graaf in toorn opsprong,” hernam Julio, opzettelijk de stem verheffende, »hij zou mij hooren, hij zou gelooven en hij zou gered zijn!”

»Gekheid, heer tooverdokter! de Graaf gelooft niet meer aan u, noch aan uwe kunst.”

»Dat weet ik, per Dio! beter dan gij, knaap! Vroeger berekende ik het toekomende, en was daardoor meester van het tegenwoordige; nu word ik alleen ter wille van het verledene geduld. En hoe geduld? De Graaf ziet donker, zoo haast hij mij opmerkt, en zoo ik niet tot zijne geneesmeesters behoorde, ik geloof, bij Lucifer! dat men mij onder zijne staljongens niet dulden zou!”

»Te meer vreemd is dit vermetel pogen!” sprak Arthur.

»t Is een nieuw blijk van mijne trouw en aanhankelijkheid aan mijn heer…”

»Die toont gij »t best door nu heen te gaan, en het is u geraden,” sprak Arthur, even naar Leycester omziende; »want nog slaapt Mylord, en…”

»’t Lijkt wel een slaap voor de eeuwigheid, zoo vast is die!” hernam Julio met iets angstigs in de stem. »Zeg mij, Arthur! wat heeft de Graaf gedaan, sinds hij hier binnengekomen is?”

»Wel, Mylord heeft brieven geschreven, hebben dat de sterren u niet gezegd?”

»Niet gegeten? niets gedronken? o! zeg mij, zeg doch…!”

»O, dwaas! waar moeit gij u mee? de Graaf heeft zich verkwikt met wat Spaansche sek.”