Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/436

Deze pagina is proefgelezen

het vormelijke eener redevoering behield. »Zoo wij hier zijn heengekomen, zonder opontbod, kan Uwe Doorluchtigheid gelooven, dat het niet is om eene kleine oorzaak. Hoe meester de Burggraaf is gekomen tot de kennis van hetgeen hij onderstelt, begrijpe ik niet wel; maar het schijnt zeker, dat die van Amsterdam eenig misvertrouwen tegen Uwe Excellentie hebben opgevat, en dat er, leider! vele dingen samenloopen, om dit wantrouwen van hunne zijde gezien, — Uwe Doorluchtigheid excuseere de uitdrukking! — verschoonlijk te maken. Mylord considereere dit! De voornaamste ingezetenen van deze stad zijn handelaren, reeders van schepen, zeevarenden of dezulken, die van handel, zeevaart of reederij leven en welvaren, en daarbij het hoogste belang hebben. Nu zijn er tusschen Uwe lordschap en de Staten alreede discussiën voorgevallen op het punt van commercie en commerciëele belangen, die wel hebben doen zien de intentiën van Uwe Excellentie in dezen, zijnde in geener maniere overeenstemmende met de wenschen en begeerten der kooplieden, zonderling niet van de Amsterdamsche, — maatregelen, die wel wat rigoureus mogen schijnen en hun vrij veel zorge verwekken.'

»Mijnheer de Kanselier!” viel Leycester in, »wat ik daarin gedaan heb of nog kan voornemen te verordenen, is geschied en zal geschieden ten algemeenen beste, en krachtens rechten en autoriteit mij hier gegeven, en door het luitenant-generaalschap van Hare Majesteit de Koningin, en door de opdracht der Staten, waarvan gij en zij zelve den wijden omvang in »t eerst hebben erkend, en door meer dan ééne daad van plichtmatige onderdanigheid hebben bevestigd en gestijfd, en al mag het dan zijn, dat deze kooplieden en winkeliers de algemeene belangen niet begrijpen en niet verder zien dan hunne stad en hunne schepen, ik zal hierin doen, wat mij oorbaar dunkt. Zoo zij het geheele land geregeerd willen hebben, ten profijte van ééne handelsstad, hadden zij den burgemeester van Amsterdam tot Gouverneur-Generaal moeten kiezen. Nu de Graaf Leycester dien rang houdt, zal hij regeeren tot algemeen welzijn en het goede dat hij bedoelt, doorzetten ondanks hen.”

»Mijn genadige heer! ik ben zelve van deze opinie; op dit punt heb ik geene tegenspraak, en zoo ik het aanroerde, was het alleen om Uwe Excellentie te bidden, hierin met de meeste zachtheid te handelen, en het mogelijke te doen, om hun, waar