Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/438

Deze pagina is proefgelezen

»O, Mylord! Mylord! zulke sterke verzekeringen zijn wel zeker overbodig; wees gedankt alleen voor de ontkenning.'

»En het was de Kanselier van Gelderland, het was de achtbare Leoninus, — die meer dan eenig ander mijne inzichten heeft gekend en in mijn vertrouwen heeft gedeeld, en die weten kan, hoe ik het heil en welvaren dezer landen voorsta, — het is deze die zulk een gerucht omtrent mij kan gehoor geven?” hernam Leycester met gevoel; het was karakteristiek in hem, dat hij toegaf aan de gewaarwording van het oogenblik, en dat hij zich zelven opwond door zijne eigen sterke uitdrukkingen.

»Uwe genade zij gedachtig dat ik uit mij zelven het eerst die geruchten met ernst heb tegengesproken,” hernam Leoninus, verlegen met die hartstochtelijkheid, want hij zag tranen in des Graven oog »en dat eerst het woord van Uwe lordschap mij vreeze gaf voor de waarheid… Had Uwe Excellentie dit bericht kunnen ontvangen, voor zij zich te Amsterdam bevond…”

»Wel Kanselier! nog te Haarlem is mij die zorgelijke tijding geworden.”

»O dan, mijn Graaf! vergunne Uwe genade mij te zeggen, dat zij beter vertrouwen had moeten stellen in hare raadslieden. Master Kiligrew, heere Sidney, ik zelve en wij allen, hadden u de reis herwaarts dan zeker ontraden. In eene stad, waar de gemoederen zonder dat in eenige ontstemming waren tegen Uwe genade; in eene stad, die zich in hare dierste belangen gekrenkt acht door dezen vrede; — waarin honderden, geen ander begrip van vaderlandsliefde hebben, dan een ingeboren haat tegen Spanje; — waar iedere onpartijdige beschouwing van de mogelijke voordeelen van zulken vredehandel reeds als verraad zou worden begroet; — waar de verdenking van overhelling er toe, reeds bij mannen als Aldegonde voor verraderij wordt geacht; — waar men niet onderstellen kan dat uwe Koningin eene zulke onderneming zoude aanvangen zonder haar voornaamsten gunstgenoot en raadsman, die uit den aard zijner betrekking tot dit land daarbij het hoogste belang heeft, in die onderhandeling gekend te hebben.”

»En daarin rechtens had moeten gekend worden,” riep Leycester heftig. »O! Elisabeth is — eene vrouw,” — voegde hij er langzaam achter, »in hare passie doet zij alles wat zij wil, zonder om te zien of vooruit. Ziet, mijne heeren! zoo ik had kunnen weten, dat dit gerucht zoo spoedig tot de Hollanders zou door-