Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/45

Deze pagina is proefgelezen

misbaar zijn. Levende in de laatste helft van eene eeuw, die zoo rijk was in vooruitgang en in beschaving voor iederen stand, was hij de man van het eerste tijdperk gebleven. Hij had nog het opperhoofd kunnen wezen van eene zwarte bende, en hij zou naast Maurits moeten staan aan het hoofd van een leger; op dit oogenblik zelfs was hij naast hem geplaatst als leidsman zijner jeugd in het krijgsgezag. Hoogst prikkelbaar van temperament, en aan allerlei soort van zinnelijke genietingen zich overgevende, zonder mate noch perk, vergat hij soms in den ruwen roes der zinnen de noodigste plichten; zonder eenige kieschheid op het punt zijner vermaken trok hij met zijne krijgslieden samen in de taphuizen en bierstoven, als makkers van denzelfden rang; terwijl hij een uur daarna in blinde drift met zijne onderhoorigen leefde als een Turksche pacha. Voor het overige zoo moedig als een ridder van de ronde tafel, zonder meer zorg voor zijn leven dan een laaggeboren avonturier, met ware soldatentrouw gehecht aan hen wier bezoldiging hij had aangenomen; aan Prins Maurits verbonden een weinig door de banden des bloeds, maar verder niet vaster dan hunne wederzijdsche overeenstemming zou aanhouden, en die kon verbroken worden door eene krenking van zijn lichtgeraakten trots, door eene verkeerde opvatting van zijn korzel hoofd. Onder het oog van Oranje was hij een stoutmoedig uitvoerder geweest van diens bevelen; had hij na diens dood den eersten rang gehouden onder de grooten van het leger, als luitenant-generaal van Holland en Zeeland. — Het is zoo, onder Maurits; doch die Prins was toen nog te jong dan dat die afhankelijkheid hem drukken kon, die hij later zóó knellend vond. Maar hoe vrijer hij was in zijne bewegingen, des te meer kwam zijne onhandigheid uit; doch middelmatig als hij was en trotsch, en gewoon de eerste te zijn, scheen het hem bijna eene verongelijking dat men een vreemdeling inriep waar men hem had. In het diepste van zijn hart was hij dus tegen den Graaf vooringenomen; en was hij te rond en te weinig politiek om die stemming doorgaand te ontveinzen, hij was tegelijk te gul en te veel mensch van het oogenblik, om niet voor den komenden een half morrend, half goedhartig welkom te hebben, dat hartelijk scheen omdat het luidklinkend was.

Wij moeten nog spreken van Graaf Willem Lodewijk van Nassau, den beminnelijken neef van Prins Maurits, ouder dan deze,