Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/450

Deze pagina is proefgelezen

wen onder minnelijken schijn. Die hadden nog het volk tegen; maar hier is »t anders: gij weet allen, hoe deze Graaf verwacht is, als ware »t schier geen mensche, maar een engel der hulpe, en zoo hij zich ietwes onderwond, zekerlijk ze zouden hem toevallen; zóó heeft het gemeen volk zijne welvaart vergeten, en zoo deze onderstelde medicijnmeester van der Nederlanderen brandige koortse zijn loon vooruit vraagt, zonder dat de kure gelukt is, zullen ze hem dat geven op goed vertrouwen af. — Wij weten wel, wat in de laatste tijden de dominé’s van den stoel hebben geleerd.'

»Heer neef! begeerig zoude ik luisteren naar uwe redenen, zoo »t ons niet aan tijd gebrak; »t is op slag van »t aangezegde uur voor »t feest. Meester Koster, die zoo Engelschgezind is in »t harte, kon ons overvallen. Zegt mij, voorzienige heeren! zijn de maatregelen genomen?”

»Zij zijn »t; de tafelen zijn gelegd in »t zegelhuis, des Graven plaats is bereid in ’t midden van den disch, tegenover de hangkamer, die slechts ten halve is beschoten met licht wagenschot; de opening is bedekt door een kostelijk en konstelijk tapijtbehangsel, dat hem blindhokken moge voor »t toevend gevaar daar achter!”

»Maar wie zal de plaats krijgen tegenover den Graaf? Het zou geene wenschelijke zijn, in geval van onraad,” vroeg een der heeren.

»Geef die aan Koster!” werd er door één der schepenen geantwoord.

»Die plaats blijft onbezet, onder schijn van Mylord het vrije gezicht te laten op de afbeeldingen en het fraaie weefsel van het tapijt, en op de feestelijke trofeën te zijner eere daargesteld.”

»Dat ’s dan afgesproken! Zoo haast nu de Graaf hier binnen zal zijn, stel ik mijne schutters daar achter, de geladene musketten gericht op de overzijde. Mijne wachten en kondschappers zijn dus gesteld, dat ik aan »t eind van de tafel zittende, door een afgesproken sein, van »t minste onraad in de stad zal verwittigd wezen, en bij »t eerste dat bedenkelijk schijnt, geef ik mijn wenk, het tapijtbehangsel valt neer en onze gentleman ziet een breeden rei van vuurroeren op zich gericht, zoo hij den tijd heeft te zien!”