Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/467

Deze pagina is proefgelezen

het volk toe te werpen, dat zich op den Dam verdrong, om in de verte iets van het feest te zien. Die uitvinding vond bijval, en bij handen vol wierp men onder scherts en gejuich die sierlijke en kunstige lekkernijen naar beneden, onverschillig welke handen ze opvingen, of in welk straatslijk ze nedervielen.

Dat was meer dan te veel, om hunne Hollandsche gastheeren te ergeren, wier zuinigheid het verroekeloozen van dure en zeldzame spijzen nauw ter harte nam, en wier eigenliefde zich gekrenkt voelde door daden, die zij moesten opvatten als bewijzen van kleinachting voor hen zelven en voor hun feest, en noode verkropten zij den opkomenden haat tegen de plegers daarvan in hun hart. Sidney en de overige hooge Engelschen, die met Leycester aanzaten, waren te veel gewoon aan de uitsporigheden, die men in hun land zich aan gastmalen veroorloofde, om er meer in te zien dan ruwe aardigheid; — maar de Burggraaf, die zich nu eens den Hollanders, dan weder den Engelschen had aangesloten, werd bekommerd over den indruk, dien het mocht geven, en de gevolgen, die het hebben kon voor den Graaf. Op gevaar af van zich slechten dank te winnen, of eene berisping, fluisterde hij Leycester het uur in, dat reeds een nachtuur was, en deelde hem mede, hoe de opgewondenheid van de jongelieden een gevaarlijken keer nam tegenover de Hollanders.

Niet meer was er noodig, om den Graaf tot de bewustheid van zijn werkelijken toestand terug te brengen; want hij zelf was begonnen te vergeten, dat hij niet enkel onder gulle gastvrienden verkeerde. Hij brak het feest af, door met veel ernst het voorstel te doen, dat men zich zoude stemmen tot het dankgebed; — een woord, dat als met tooverslag een einde maakte aan alle gewoel en luidruchtigheid, en dat zeker een vernuftig middel was, om plotseling de orde te herstellen. Men geloofde aan het gebed, of men geloofde daaraan niet; maar altijd toch had men eerbied voor den vorm, en toen minder dan ooit was het de tijd, om op dit punt zich vrijdenker te toonen. Paulus Buis zelf, schoon hij nauwelijks meer begreep, wat er rondom hem voorviel, vouwde de handen en sloot de oogen met zalving! Daar er geen predikant was onder de genoodigden, deed doctor Knewstubs, Leycester’s kapelaan, het gebed; maar ik houde niet voor waarschijnlijk, dat één enkele van hen, zelfs niet Leycester, in de stemming kon zijn, waarin zich de ziele kan opheffen tot God!