Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/473

Deze pagina is proefgelezen

Hij zag, dat zij moeite deed den traan weg te dringen, die opwelde in haar oog, en zelf daarvan een weinig getroffen, ging hij voort met wat meer opzettelijke poging tot scherts:

»En als ze dan keerden die dappere ridders, beladen met roem, de loffelijke faam hunne daden voor hen uitbazuinende, met hoe feestelijke vreugde werden zij dan niet ontvangen, door de schoone, op wie ze de helfte hunner triomfe overbrachten!”

Maar Martina had geen zin en geen moed voor den toon, dien hij wilde aanslaan; — met bittere mistroostigheid riep zij uit:

»O! ze mochten wel van droefenis verkwijnd zijn, bij gemis van vriendschap’s troost, ’s levens eenige lafenis.”

Zelden hebben mannen veel geduld of verschooning voor het leed dat ze zelf niet medevoelen.

Sidney ook schudde het hoofd wat ongeduldig, schoof zijn degen wat verlegen ter zijde, en vervolgde meer onbarmhartig, dan men het van hem zou gewacht hebben.

»Hoe de tijden gekeerd zijn! Eene eeuw vroeger had een ridder in mijne plaats reeds moeten neerknielen, om den sluier te kussen, waarvan hij de kleur tot een embleem der zegepraal zoude maken; en van die mijne dame is, verkrijg ik niet eenmaal een glimlach van goedkeuring, veelmin eenig zinnelijk teeken dat tot dapperheid spoort! Lof zij dan mijne Koningin, die voor ’t minst nog in tornooien en spelen de laatste traditie dier schoone tijden bewaart en vereert!”

»’t Is waar, ik ben geene Elisabeth!” sprak Martina ietwat scherp, maar hare lippen sidderden, en terwijl zij het hoofd omwendde, drukte zij met een snelle beweging een traan weg.

»Nu, daar zij de Hemel voor gedankt, mevrouwe!” riep hij.

»Onze genadige Koningin is een model van alle koninklijke deugden en treffelijke eigenschappen, en als vorstelijke vrouw onzer aller aanbidding en vereering, overwaardig; maar toch kenne ik gelukkig vrouwen… die… geprezen mogen worden, dat ze haar als vrouwen weinig gelijken!” En ziende dat zij met strakken blik vóór zich bleef zien, naderde hij haar een weinig en sprak zacht: »Fij toch, Modesta! dat wij twisten zouden! Was mijn inval dan zoo uitzinnig? mijne scherts zoo gansch ongepast? — op mijne trouwe, gij miskent mijne bedoeling, gij verstaat mij kwalijk!”