Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/477

Deze pagina is proefgelezen

volk; Mylord is nu vast besloten, de religie hier te lande krachtig te handhaven, en met deze stad te beginnen, die zuiverende, niet enkel van de papistische grouwelen, die er nog gedreven worden, maar ook van die schismatieke en libertijnsche sekte der St. Jacobs-kerke…”

»Om oprecht te zijn,” viel Sidney in, »heer predikant! dat verketteren en zwart maken van andere gezindten kan mijn gemoed niet wel rijmen met de Christelijke liefde, en wat ik zoo al van die luiden vernomen heb, komt mij niet zoo gansch onchristelijk en verdoemelijk voor.”

»Dit woord van u, edele heer?” riep Libertus in verbazing. »Zulk een vroom en rechtgeloovig edelman, als men heere Sidney prijst! Bedenk doch, ze verwerpen de oefeninge der kerkelijkediscipline, het rechte merkteeken van de ware Kerke!”

Sidney glimlachte onwillekeurig over dat woord, zoo naïef in den mond van een heerschzuchtig kerkendienaar; maar ernstig antwoordde hij:

»Ik voor mij begrijp, als merkteeken der ware Kerk, de liefde, de zuivere predicatie van Gods woord, en die der noodigste waarheden…”

»Wat zijn de noodigste waarheden, heer Sidney?” viel Fraxinus strijdlustig in.

»Wel, lieve heer Fraxinus!” hernam de jonge edelman. »Ge zoudt hiermede een ernstelijk en spitsvondig religie-onderzoek kunnen aanvangen, doch mij gelust het niet op dezen stond belijdenis te doen van mijn geloove, en nog minder, mij in theologische disputatiën te wikkelen. Daarbij ik hoore tot de Engelsche Kerk en ik moeie mij liefst zoo weinig het zijn kan, met de twisten in de uwe, en zoo ik daarnaar vroeg, was het alleen om te weten, wat gij verkregen hebt van mijn heer oom? het zal wel voor mij geen geheim wezen?”

»Zekerlijk niet, en voor niemand. Het zijn geene werken der duisternis, maar een licht, dat op den kandelaar zal gesteld worden, en schijnen zal over Nederland, eer wij vele dagen verder zijn. Er is besloten, dat alle predikanten van Utrecht te zamen zullen geroepen worden voor Mylord den Graaf en voor den magistraat, en daar van hunne rechtgeloovigheid getuigenis zullen geven, en die van St. Jacob zullen zich moeten onderwerpen aan de consistorie.”