Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/479

Deze pagina is proefgelezen

sche en stoffelijke belangen onafhankelijk zich kunnen dragen in het midden der gemeente, zijnde daar te boven geroepen om de armen te troosten en te steunen, en daarin arm zijnde naar hunnen staat, niet konnende voldoen aan den zoeten en zegenrijken plicht van alle Christenen in ’t gemeen, dewelke is het oefenen van werkdadige barmhartigheid. Zoo oordeele ik dit, heer predikant! en weinig zal ik u hier van onpassende eigenbaat verdenken, zoo ge op dat punt ernstelijk aanhoudt.”

»Van eigenbaat in deze mag ik ook wel rein worden geacht, sinds ik hierin geenszins mij zelven zoek. Ongehuwd, zonder zorge voor gezin of betrekkingen, zou mij het geringe traktement der Haagsche predikanten genoeg wezen; doch de Heer heeft mij, zonder dat, een ruim aandeel gegeven van wereldsch goed. Het afsterven van een bloedverwant heeft mij een rijk man gemaakt, en zoo zeker ik het meerdere wensche voor mijne ambtsbroeders, zoo zeker zal dat meerdere door mij worden besteed tot liefdegaven aan de nooddruftigen!”

»Ik had van uwe onbaatzuchtigheid geene zulke verzekering noodig, welwaarde heer! om uw pogen te goed te achten; doch gij brengt mij af, van hetgeen ik voornam te zeggen, hoe ernstelijk ik de dienaren der Kerke zou willen aanbevelen en op ’t harte drukken, discretie te gebruiken in het pretendeeren naar autoriteit, in zake van ’t wereldsch regement, zijnde de diffusiën en nooden, die hier heerschen, en de bezwaren, die Mylord alreede drukken in ’t gouvernement wel al genoeg, zonder dat die verzwaard worden door de discoorden der kerkelijken onderling, of verhit en verwikkeld door aanblazing, opruiing en moeizucht van dezen in geschillen en belangen, die niet van hunne competentie zijn, al zoo weinig als het mannen van den degen voegt, kwestiën der godkunde uit te wijzen met den degen. Hunne roeping is eene roeping van vrede; dat ze dan vrede raden en twistzucht blusschen in het midden der gemeenten. Hun is een evangelie van liefde in handen gegeven, om dat te prediken aan al ’t volk; dat de geest huns monds dan ook liefde ademe en broedermin leere!”

Libertus Fraxinus was onder dit spreken bleek en rood geworden van ziedenden toorn en gekwetsten trots; hij was op zijne kwetsbaarste plek getroffen geworden, in zijn liefste zwak aangetast. Zijne lippen waren bleek en zijne ademhaling kort, toen hij antwoordde: