Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/48

Deze pagina is proefgelezen

roede der vervolging van hunne hoofden te zien afgewend; dit volk had geleefd in gedurige siddering voor een katholieken beschermheer of voor den vrede met den ouden katholieken meester. Dit volk, dat tot den invloed der Fransche Louise de Coligny had geducht, dat somtijds zelfs zijn Oranje had gewantrouwd, waar het hem zag aarzelen of zich matigen, als er strijd was tusschen protestantismus en staatkunde, moest wel innig verblijd zijn den man te zien, die geene andere staatkunde kon hebben dan die in het belang was van het geloof, en waarmede de troon van zijne vorstin en de orde in zijn vaderland stond of viel.

En dit volk, dat zoo goed eene enkele gedachte konde vasthouden, maar tot vele gedachten-verbindingen nog niet was opgevoed, dacht zich behouden, zoodra het zijn godsdienst had gered, en vergat de hooge politieke belangen of verstond die niet genoeg om daaronder aan nieuwe gevaren te denken; en wat ook Leycester doen zoude, hij was wel zeker gekomen om de Christelijke religie te handhaven, dit wisten zij van hem en dat was hun genoeg; ze hadden nu geen tijd om er aan te denken, of hij een Parma zoude opwegen in krijgskunde en een Oranje in staatsbeleid. Ze hielden het er zeker voor, dat hij de Gideon was, die hun evenzeer ruste zoude geven van de slingeringen des oorlogs, als vrede voor het bedenken van hunner zielen zaligheid. En zij juichten, zij jubelden; neen! zoo was nog nooit eenig held in eenig land aangeroepen en toegejubeld geworden; want onder het vreugdgeschater mengden zich danktonen aan God, en het waren geene danktonen voor de kleine aardsche belangen alléén, het was hun eeuwig heil, dat dit volk gewonnen achtte en waar het voor dankte in uitbundige lofgalmen en met stillere danktonen des harten, zonder in te denken of ze ook te voorbarig konden zijn. Maar toch waren er onder die burgers, die reeds dankbaarheid konden hebben voor genotene weldaden, en wier vertrouwen gerechtvaardigd was door ondervinding.

Toen de gloed der Hervorming het felste brandde, hadden vele Nederlanders, zoo vaak zij de kans schoon zagen tot ontkomen, verademing gezocht in landontwijking en schuilplaats gevonden bij meedoogende naburen. Oost-Friesland en Duitschland waren zulke wijkplaatsen, maar bovenal was Engeland een gastvrij toevluchtsoord voor wie uit de zuidelijke en westelijke