Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/484

Deze pagina is proefgelezen

Fraxinus had nog de barmhartigheid, Martina niet opzettelijk prijs te geven, terwijl hij Sidney hoopte te treffen; ook nam hij de uitdaging aan met zegepraal.

»Ja, van ’t Italiaansch,” vervolgde hij, »en met uw welnemen, ik oordeele dat het eene Gereformeerde Christen-vrouwe tot nut noch voordeel kan strekken, de tale te kennen van des Pausen volk; alles, wat uit die luchtstreek komt, getuigt van Rome, daarin heerscht de geest van pausdom en bijgeloof; niets van dat dient ons hier!”

»Ge zoudt dus alles verwerpen, wat de Roomsche kunst ons voor schoons aanbrengt?” hernam Sidney.

»De vrouwe van meester Daniël den Burggraaf is eene gehuwde vrouwe, die geene andere kunst heeft te leeren noch te beoefenen, dan die, haar echtgenoot te gevallen,” hernam Fraxinus; »en oft Italiaansche verzen haar daartoe van baat kunnen zijn, late ik Uwer Edelheid’s scherpzinnigheid te oordeelen over.”

»Och arme! heer predikant! Hoe gij het Christelijk leven tot een dorre heide maakt en tot een woest onbebouwd veld, zoo gij daar alles wilt uitwerpen, wat het siert en kleurt, enkel omdat het geen nut brengt! Schoon ik dit, wat de poëterije aangaat in geenen deele zal toegeven; die houdende integendeel voor eene heerlijke gave Gods en eene treffelijke kracht des menschelijken geestes, — die niet verdiende dus met minachting te worden aangezien, noch uitgeworpen te worden uit de kerke Gods, noch uit het leven der Christen-menschen; zijnde veelmaal de voedster en kweekster van zóó groote deugden en zóó treffelijke daden, dat ze veeleer mochte geacht worden, als de godinne en prinses van alle andere konsten en wetenschappen! Want is het groot, dat er één Orlando en één Cyrus heeft bestaan door de uitnemende werking der natuur, — zij is het, die opnieuw de Orlando’s en de Cyrussen op de wereld brengt, om er velen te maken! — waardoor zij recht eere geeft aan dien Hoogen Maker, die den mensche geschapen hebbende, naar Zijne eigene gestaltenisse, hem heeft gesteld over al de werken van de tweede natuur; dat nergens zoo klaarlijk uitkomt als in de poëterij, die door de kracht van eene goddelijke aanblazing wonderen voortbrengt, welke hare werken overtreffen! In trouwe, ik wete lieden, die enkel door het lezen van Amadis den Gauler, — en God weet, hoever die af is van ware poëterij!— zich opgewekt voelden tot courtoisie, edelmoedigheid, milddadig-