Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/490

Deze pagina is proefgelezen

onder de mengeling harer strijdende gewaarwordingen, had zij toegeluisterd, — toch moeten toeluisteren; roerloos had ze daar neergezeten, maar niet bewusteloos, en wij begrijpen het gevoel, waarmede zij zich ophief, bij de stem van haar echtgenoot, die zijn huis binnentrad. Hem te gemoet te gaan, zonder er aan te denken, hoe de anderen het nemen mochten, was hare eerste gedachte, — op hetzelfde oogenblik uitgevoerd. In het vuur van hun redetwist, hadden beide mannen misschien hare tegenwoordigheid vergeten, — maar juist hare snelle beweging bracht Sidney haar en het hare voor den geest en op een vrijer terrein; ook toen Fraxinus wilde voortgaan, — liet de vurige Sidney het hem niet toe.

»Neen, heer Fraxinus! ik verdedig geene slechte zaak, schoon het wezen mag, dat ik eene goede slecht heb verdedigd; ik verdedig de hoogste en heiligste gave van de menschelijke ziel! Ik verdedig daarenboven mijne eigene gemalin, die in mijn vaderland geprezen wordt als geletterde vrouw, als poëtes. Ik verdedig in ’t eind de zwakheid die ik verdrukt zie, door welken druk dan ook. Ik verdedig de zedelijke vrijheid van eene vrouwe, die mij lief is, en waard als ware zij mij zuster geboren, en die mij verwant is naar den geest, — die uitmunt in treffelijk vernuft boven vele harer zusters, en die gij zoudt willen terugvoeren in den engen cirkel der bekrompenheid, daarin zij was verkwijnende naar lichaam en ziel, toen ik hare bekendschap maakte, en beproefde haar daaruit op te richten.”

»Daar zijn sommige kuren erger dan de kwale,” sprak Fraxinus met een scherpen glimlach.

»Die zouden dan te wijten zijn aan de onbekwaamheid van den arts, niet aan de ongenoegzaamheid zijner kunst,” hernam Sidney.

»Daar dus onze strijd hare zaak is, zoo laat haar echtgenoot scheidsman zijn, want zij is hem tegemoetgegaan!”

»Gij zult het onderkend hebben als ik: die twee rijmen niet samen.”

»En toch, daar zijn zij! en als tortelduiven gepaard!” riep Fraxinus, naar de deur wijzende, half verrast, half in zegepraal; maar evenzeer als hij zich vergiste in de uitwerking, die dit woord zou doen op Sidney, evenzeer bleek zijn woord wat onjuist; want wel had zich Martina aan des Burggraafs arm vastgeklemd, maar hij zelf steunde haar niet; hij haastte zich slechts binnen te gaan en half onwillig duldde hij haar lichten last.